Richtlijn

NHG-Standaard Acute rhinosinusitis (derde herziening)

Belangrijkste wijzigingen

  • In de titel van de standaard is ‘acute’ toegevoegd aan ‘rhinosinusitis’ omdat alleen het beleid bij klachten korter dan twaalf weken wordt besproken.
  • Decongestieve neusdruppels (met xylometazoline en oxymetazoline) worden voortaan ontraden bij kinderen jonger dan 2 jaar omdat het effect op het beloop van de klachten niet is aangetoond en omdat zich wel zeldzame, maar ernstige bijwerkingen kunnen voordoen. Bij kinderen van 2-6 jaar worden decongestieve neusdruppels alleen geadviseerd als fysiologisch zout onvoldoende symptoomverlichting geeft en alleen als de gewenste symptoomverlichting klinisch belangrijk is.
  • Antibiotica worden niet meer geadviseerd bij recidiverende acute rhinosinusitis en bij een rhinosinusitis waarbij de klachten na veertien dagen niet afnemen.
  • Macroliden (waaronder azitromycine) hebben geen plaats meer in de behandeling van rhinosinusitis vanwege resistentieproblematiek.

Kernboodschappen

  • Zowel een virale als een bacteriële acute rhinosinusitis geneest vrijwel altijd vanzelf en complicaties zijn zeer zeldzaam.
  • De diagnose wordt gesteld op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek.
  • Laboratoriumdiagnostiek (waaronder een CRP-test) en beeldvormend onderzoek dragen niet bij aan het beleid en worden daarom afgeraden.
  • Het onderscheid tussen een virale en een bacteriële oorzaak is in de huisartsenpraktijk niet betrouwbaar te maken en heeft geen consequenties voor het beleid.
  • Antibiotica zijn doorgaans niet nodig. Geef een antibioticum bij ernstig ziek zijn en overweeg een antibioticum bij verminderde weerstand (waaronder kwetsbare ouderen die ziek zijn) en bij koorts die langer dan vijf dagen duurt of die opnieuw optreedt.
  • Alleen bij klachten die na veertien dagen onverminderd aanwezig zijn en bij frequente recidieven kan een corticosteroïd neusspray worden overwogen. Het effect daarvan is echter niet aangetoond.

Inleiding

De NHG-Standaard Acute rhinosinusitis geeft richtlijnen voor de diagnostiek en behandeling van acute rhinosinusitis door een infectieus agens bij volwassenen en kinderen.1 Allergische rhinosinusitis en rhinosinusitis die langer duren dan twaalf weken, worden besproken in de NHG-Standaard Allergische en niet-allergische rhinitis.

Achtergronden

Begrippen

Acute rhinosinusitisrhinosinusitisacute rhinosinusitis: hiervan is sprake bij aanwezigheid van rhinorroerhinorroe of een verstopte neus samen met ten minste één ander symptoom van neus of bijholten, zoals pijn of druk in het aangezicht en verminderde reuk. De pijn kan worden gevoeld in tanden of kiezen en kan verergeren bij bukken. De duur van de symptomen is maximaal twaalf weken.2 Bij kinderen is een reukstoornis moeilijk vast te stellen zodat dit bij hen geen criterium is voor het stellen van de diagnose. In plaats daarvan is hoest (overdag of ’s nachts) een bijkomend symptoom.3

Epidemiologie

De incidentie van rhinosinusitis (zowel acuut als chronisch) in de huisartsenpraktijk wordt geschat op dertig per 1000 patiënten per jaar, met een piek op de leeftijd 30-40 jaar. Bij vrouwen komt een sinusitis ongeveer tweemaal vaker voor dan bij mannen. Bij kinderen van 0-4 jaar wordt de diagnose zeer weinig gesteld, bij kinderen van 5-17 jaar ongeveer acht keer per 1000 patiënten per jaar.4
De geschatte incidentie van complicaties bij acute rhinosinusitis is bij kinderen 1 : 36.000 en bij volwassenen 1 : 96.000 patiënten.5

Etiologie

De mucosa van de neus vormt een continuüm met de mucosa van het osteomeatale complex en de mucosa van de sinussen. Het osteomeatale complex is de gemeenschappelijke drainage- en ventilatieplaats van de maxillaire, frontale en voorste etmoïdale sinussen. Bij rhinosinusitis zijn behalve de sinus maxillaris dan ook vaak andere sinussen ontstoken.6 Het complex bevindt zich onder de middelste neusschelpen en heeft een ingewikkelde en nauwe bouw. De gezwollen mucosa in dit complex veroorzaakt een obstructie van het ostium waardoor de ventilatie en de klaring afnemen en een voedingsbodem kan ontstaan voor micro-organismen. Obstructie van sinussen kan pijn of drukgevoel in het aangezicht veroorzaken.7
Pasgeborenen hebben geen sinussen, alleen de etmoïdale sinus is bij hen in aanleg aanwezig. De ontwikkeling van de sinussen vindt in wisselend tempo plaats. Een rhinosinusitis op jonge leeftijd presenteert zich daardoor vooral met klachten van de neus.3
De oorzaak van een acute rhinosinusitis is meestal een virale ontsteking van de nasale mucosa. Naar schatting 0,5-2% van alle bovensteluchtweginfecties wordt gecompliceerd door een bacteriële rhinosinusitis.8 Bij ongeveer eenderde van de patiënten die zich met acute rhinosinusitis bij de huisarts presenteren, heeft de aandoening een bacteriële oorzaak. Op basis van kweekuitslagen na een sinuspunctie komen Streptococcus pneumoniaeStreptococcus pneumoniae, bij acute rhinosinusitis en Haemophilus influenzaeHaemophilus influenzae, bij acute rhinosinusitis daarbij ongeveer even vaak voor. Ze blijken elk verantwoordelijk voor eenderde van de positieve kweken. Daarnaast worden vooral Staphylococcus aureusStaphylococcus aureus, bij acute rhinosinusitis (10%) en Moraxella catarrhalisMoraxella catarrhalis, bij acute rhinosinusitis (9%) gekweekt.9
Mogelijk faciliterende factoren zijn: roken, allergie en factoren die de ciliaire klaring verminderen, zoals uitdroging, een corpus alienum, anticholinerge medicatie, klassieke antihistaminica en intranasale medicatie of intranasale genotmiddelen (cocaïne). Het verband tussen zwangerschap, het snuiten van de neus of een septumdeviatie en rhinosinusitis is onduidelijk. Van vliegen en duiken is niet aangetoond dat dit leidt tot een hogere kans op het ontstaan van een acute rhinosinusitis.10
Bij diverse recidieven per jaar zal het meestal gaan om exacerbaties van een chronische rhinosinusitis en niet om een recidiverende acute rhinosinusitis. Recidiverende acute rhinosinusitis, waarbij de klachten tussen de episoden volledig afwezig moeten zijn, is zeldzaam en de etiologie is doorgaans onduidelijk. Dentogene oorzaken, roken, allergie en immunodeficiënties kunnen een rol spelen.11

Natuurlijk beloop

De klachten van een rhinosinusitis gaan in principe vanzelf over, zodat behandeling over het algemeen niet noodzakelijk is. Gewoonlijk nemen de klachten na enkele dagen tot een week spontaan af en verdwijnt eventuele koorts na vijf dagen. Tweederde van de volwassen patiënten met rhinosinusitis heeft veertien dagen na het spreekuurbezoek (vrijwel) geen klachten meer en na drie weken is 90% klachtenvrij.12 Aangenomen wordt dat het beloop bij kinderen vergelijkbaar is met dat bij volwassenen.13
Een antibioticum is slechts geïndiceerd bij de kleine groep patiënten die een verhoogde kans op complicaties heeft. Complicaties van rhinosinusitis ontstaan door uitbreiding van de infectie naar omliggende structuren of door intracraniële uitbreiding. Het gaat daarbij om bacteriële complicaties zoals (peri)orbitale cellulitis of (peri)orbitaal abces, etmoïditis, osteomyelitis frontalis, hersenabces, meningitis en caverneuze sinustrombose. Deze complicaties zijn zeer zeldzaam en vereisen directe verwijzing.
Bij een kleine groep patiënten treedt geen enkele verbetering op na veertien dagen. Er is geen bewijs dat een antibioticum de genezing bij deze categorie patiënten versnelt. Bij deze groep en ook bij de groep patiënten bij wie een acute rhinosinusitis vaak recidiveert, kan een intranasaal corticosteroïd worden overwogen.

Richtlijnen diagnostiek

Alarmsymptomen14

Alarmsymptomen wijzend op uitbreiding van de infectie buiten de sinus zijn:
  • (vooral acute) visusvermindering, dubbelzien, pijn aan één oog, gestoorde oogvolgbeweging;
  • een rood of oedemateus ooglid, zwelling van de conjunctiva (chemose) of exoftalmie;
  • een frontale zwelling;
  • ernstige hoofdpijn (uni- en bilateraal);
  • misselijkheid en braken, epileptisch insult;
  • verminderd bewustzijn of neurologische symptomen (passend bij meningeale prikkeling of uitval).

Afhankelijk van het alarmsymptoom bepaalt de huisarts de visus, onderzoekt de oog(volg)bewegingen en beoordeelt of er sprake is van meningeale prikkeling en neurologische uitvalsverschijnselen.
Verwijs patiënten met alarmsymptomen direct naar een specialist (kno-arts, kinderarts of neuroloog).

Anamnese

  • Klachten:
      • (purulente) rhinorroe, verstopte neus, (nachtelijk) hoesten, niezen, verminderde reuk;
      • aangezichtspijn, frontale hoofdpijn (één- of dubbelzijdig), tand- of kiespijn of pijn bij kauwen in bovenste tanden en/of kiezen, maxillaire of frontale pijn bij bukken;
      • algemene symptomen (koorts, mate van ziek zijn, mate van hinder en disfunctioneren, en bij jonge kinderen prikkelbaarheid, nachtelijke onrust, aanwezigheid van sufheid, apathie en te weinig drinken);
      • passend bij alarmsymptomen (kader);
      • duur, beloop en ernst van de klachten.
  • Voorgeschiedenis:
      • eerdere episoden van rhinosinusitis in de afgelopen twaalf maanden;
      • ingrepen aan het bovengebit.
  • Beïnvloedende factoren:
      • een afwijkende anatomie van keel of neus (palatoschisis, neus- en bijholteoperaties);
      • chronische rhinosinusitis met/zonder neuspoliepen, allergie, roken.
  • Verwachting van het beleid (vooral antibiotica) en wat de patiënt zelf al heeft gedaan (zelfzorgmiddelen, met name pijnstilling).
  • Verminderde afweerverminderde afweer, zoals bij:
      • chronisch gebruik van orale corticosteroïden, DMARDS, biologicals en andere immunosuppressiva;15
      • hiv-infectie met verlaagd aantal T-cellen;16
      • chemo- of radiotherapie;
      • immuunstoornissen;
      • kwetsbare ouderen die ziek zijn;17
      • diabetes mellitus.18

Telefonische beoordeling

Een hulpvraag in verband met klachten over neus- en bijholten bereikt de huisarts vaak telefonisch. Een telefonisch advies is verantwoord als dat in goed overleg met de (ouders van de) patiënt verloopt. Het is wenselijk dat de huisarts de patiënt ziet bij één of meer van de volgende factoren:
  • alarmsymptomen (kader);
  • koorts langer dan vijf dagen (bij een kind langer dan drie dagen: zie de NHG-Standaard Kinderen met koorts) of opnieuw koorts na een koortsvrije periode binnen één klachtenepisode of ernstig ziek zijn;
  • verminderde afweer (zie anamnese);
  • leeftijd jonger dan 3 maanden;17
  • zuigelingen die minder dan de helft van de normale dosis drinken;
  • onvoldoende reageren op adequate pijnstilling, persisterende ongerustheid of communicatieproblematiek.

Lichamelijk onderzoek

De huisarts beoordeelt tijdens een consult de mate van ziek zijn (koorts, ernst van de klachten en mate van algemeen ziek zijn) en inspecteert de oogleden op oedeem of roodheid, het voorhoofd op zwellingen, de ogen op zwelling van de conjunctiva (chemose) en exophthalmus.
Op indicatie inspecteert de huisarts keel, neus19 en oren om andere diagnoses, zoals neuspoliepen, een corpus alienum, tonsillitis of otitis media acuta uit te sluiten.
Onderzoek van bovengebit en mondholte kan bijdragen aan het vermoeden van een dentogene rhinosinusitis.
Bij hoesten als bijkomende klacht overweegt de huisarts auscultatie van de longen om een ondersteluchtweginfectie of een astma-exacerbatie meer of minder waarschijnlijk te maken.
Bij zuigelingen beoordeelt de huisarts het bewustzijn en de hydratietoestand.

Aanvullend onderzoek

Aanvullend onderzoek wordt in de huisartsenpraktijk niet aanbevolen. Laboratoriumonderzoek (waaronder een CRP-bepalingCRP-bepaling, bij acute rhinosinusitis), kweken, X-sinus en echografie zijn onvoldoende in staat om patiënten te detecteren met een bacteriële rhinosinusitis bij wie een antibioticum effectief is, en hebben daarom geen beleidsconsequenties. De waarde van een CT-scan is onvoldoende duidelijk en CT-scans in de eerste lijn hebben te veel nadelen.20,21

Evaluatie

Op grond van de symptomen stelt de huisarts vast of er sprake is van acute rhinosinusitis (zie Begrippen).
Met het oog op het beleid maakt de huisarts bij acute rhinosinusitis onderscheid tussen patiënten:
  • met alarmsymptomen (kader): direct verwijzen;
  • die ernstig ziek zijn zonder alarmsymptomen: geef een antibioticum;
  • die langer dan vijf dagen koorts hebben (bij kinderen: drie dagen), of bij wie opnieuw koorts optreedt na een aantal koortsvrije dagen binnen één klachtenepisode: overweeg een antibioticum; 22
  • met een verminderde afweer (zie Anamnese): overweeg een antibioticum;
  • jonger dan 3 maanden:17
      • 0-1 maand oud: verwijs altijd bij koorts,
      • 1-3 maanden oud: verwijs bij koorts indien ernstig ziek (geef geen antibioticum);
  • met klachten die na veertien dagen niet afnemen of met frequente recidieven: overweeg intranasale corticosteroïden;
  • zonder bovengenoemde kenmerken: symptoombestrijding.

Differentiaaldiagnostisch komen in aanmerking:

Richtlijnen beleid

Voorlichting

De huisarts geeft uitleg over de ontstaanswijze en het natuurlijk beloop van een neus- en bijholteontsteking (rhinosinusitis). In de voorlichting over het beleid sluit de huisarts aan bij zelfzorgmiddelen die al zijn geprobeerd. De behandeling is gericht op symptoomverlichting en bestaat uit pijnbestrijding, nasale toediening van een zoutoplossing en/of decongestiva, en desgewenst stomen.
In de huisartsenpraktijk wordt aan ongeveer de helft van de patiënten met rhinosinusitis een antibioticum voorgeschreven, terwijl dat vaak niet nodig is.23 De huisarts besteedt aandacht aan de verwachtingen van de patiënt over het beloop en de eventuele wens tot behandeling met antibiotica. Uit literatuur is bekend dat de perceptie van huisartsen ten aanzien van de verwachting van de patiënt om een antibioticum te ontvangen een belangrijke rol speelt in het daadwerkelijk voorschrijven van een antibioticum. Het is derhalve zinvol de verwachtingen van de patiënt expliciet te exploreren.24 Ook is bekend dat veel patiënten bij wie de indicatie voor een antibioticum ontbreekt, tevreden zijn zonder antibioticumvoorschrift mits zij goede informatie ontvangen en gerustgesteld worden.25 Voor deze patiënten is de volgende informatie relevant:
  • meestal is een virus de oorzaak en zijn antibiotica niet effectief;
  • ook bij een bacteriële oorzaak geneest een rhinosinusitis vrijwel altijd spontaan;
  • de pijnlijke bijholten worden veroorzaakt door obstructie van de openingen tussen neus en bijholten, niet door de bacteriële infectie;
  • antibiotica beïnvloeden het beloop niet of nauwelijks,26 voorkomen recidieven niet en zijn niet zinvol ter preventie van complicaties;27
  • ook bij langdurig bestaande klachten of bij een recidief zijn antibiotica niet zinvol, omdat ze de genezing niet versnellen;28
  • antibiotica geven bijwerkingen bij een kwart van de patiënten (vooral gastro-intestinaal of vaginaal, maar ook zeldzame ernstige bijwerkingen, zoals anafylaxie) en kunnen bovendien een allergie doen ontstaan, waardoor de patiënt het middel in de toekomst niet meer kan gebruiken;
  • antibioticumgebruik draagt bij aan resistentieontwikkeling, die een toenemend probleem voor de volksgezondheid vormt. Daarom moet het gebruik van antibiotica worden beperkt tot wanneer het echt nodig is. Dat is bij rhinosinusitis alleen bij ernstig zieke patiënten en soms bij een afwijkend beloop (koorts langer dan vijf dagen, opnieuw koorts binnen één episode) en bij patiënten met verminderde weerstand.

De huisarts wijst patiënten met astma erop dat astmaklachten kunnen verergeren tijdens de rhinosinusitis, waardoor tijdelijk extra astmamedicatie nodig is.29
Controles bij rhinosinusitis zijn alleen noodzakelijk bij een (verhoogd risico op een) afwijkend beloop en als er twee dagen na het starten met een antibioticum geen verbetering optreedt.
In aansluiting op de gegeven mondelinge voorlichting kan de huisarts de patiënt verwijzen naar de informatie over rhinosinusitis op de NHG-publiekswebsite www.thuisarts.nl of de betreffende tekst (voorheen NHG-Patiëntenbrief) meegeven via het HIS. Deze patiënteninformatie is gebaseerd op de NHG-Standaard.

Niet-medicamenteuze behandeling

(Fysiologische) zoutoplossing

Toediening van een (fysiologische) zoutoplossingzoutoplossingfysiologische zoutoplossing via neusdruppels of spray kan, evenals stomen, de neusklachten verlichten. Beide maatregelen hebben geen invloed op de snelheid van het herstel. Een fysiologische zoutoplossing kan zelf worden gemaakt of kant-en-klaar worden gekocht,30 maar geadviseerd wordt om voor kinderen jonger dan 6 jaar, die kwetsbaarder zijn, geen zelfgemaakte oplossingen te gebruiken. Als men overweegt een zoutoplossing toe te dienen aan kinderen jonger dan 2 jaar moet men er rekening mee houden dat 40% van hen druppelen of sprayen afwijst en dat druppelen of sprayen het herstel niet bevordert.

Stomen

Onder stomenstomen verstaat men het twee- of driemaal daags gedurende vijftien minuten nemen van stoombaden boven een kom warm water van maximaal 60 °C. Van toevoegingen als kamille, zout of menthol is niet aangetoond dat ze aanvullende waarde hebben; bij kinderen jonger dan 2 jaar is het toevoegen van menthol gecontraïndiceerd. De huisarts dient de patiënt bij een stoomadvies te wijzen op het risico van (ernstige) brandwonden bij gebruik van kokendheet water. Omdat jonge kinderen kwetsbaarder zijn wordt stomen bij hen ontraden.31

Medicamenteuze behandeling

Symptoombestrijding

Pijnstilling is een belangrijk onderdeel van de behandeling van acute rhinosinusitis, omdat de pijn vaak de belangrijkste oorzaak is van de hinder en het disfunctioneren. Geef paracetamol of bij onvoldoend effect van paracetamol een NSAID: zie de Farmacotherapeutische Richtlijn Medicamenteuze pijnbestrijding (die vervangen zal worden door de NHG-Standaard Pijn).
Decongestivadecongestiva verlichten de neusobstructieklachten gedurende ongeveer vijf uur, maar de invloed op de pijn en het beloop is onbekend.32 Decongestieve neusdruppels mogen niet langer dan zeven dagen gebruikt worden, omdat bij langer gebruik de werking vermindert en er afwijkingen van de mucosa ontstaan, met als gevolg reboundklachten na het stoppen. Bij kinderen jonger dan 2 jaar worden decongestiva ontraden, behoudens uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij slecht drinken dat niet met een fysiologisch zoutoplossing kan worden verholpen. De middelen hebben zeldzame, maar ernstige bijwerkingen (prikkelbaarheid, slapeloosheid, sufheid, bradycardie, apneu, hypothermie, convulsie en coma).33 Xylometazolinexylometazoline neusdruppels of neusspray worden om die reden bij kinderen van 2-6 jaar alleen geadviseerd als druppelen of sprayen met fysiologisch zout onvoldoende symptoomverlichting geeft, en alleen als de gewenste symptoomverlichting klinisch erg belangrijk is. Geef het middel nooit vaker dan driemaal per dag en licht de ouders voor over de mogelijke bijwerkingen. De dosering van xylometazoline is als volgt:
  • volwassenen en kinderen = 6 jaar 2-3 neusdruppels 4 dd of 1 neusspray van de 0,1%-oplossing in elk neusgat, gedurende maximaal een week;
  • kinderen van 2-6 jaar: 1-2 druppels of 1 spray van de 0,05%-oplossing in elk neusgat, maximaal 3 dd, gedurende maximaal een week.

Het gebruik van cromoglicinezuurcromoglicinezuur, bij acute rhinosinusitis en antihistaminicaantihistaminica, bij acute rhinosinusitis (nasaal of oraal) wordt niet aanbevolen.34,35

Antibiotica

Antibiotica zijn doorgaans niet geïndiceerd, omdat zij slechts een klein effect hebben op de gemiddelde klachtenduur. Dat effect weegt niet op tegen de frequentie waarmee bijwerkingen optreden. Antibiotica lijken niet bij te dragen aan het verminderen van (de al zeldzaam voorkomende) complicaties. Verder is de toenemende resistentieproblematiek een reden om geen antibiotica te gebruiken.
Antibiotica kunnen worden overwogen bij patiënten:
  • met verminderde afweer (chronisch corticosteroïdgebruik of gebruik van andere immunosuppressieve middelen15, hiv-infectie met verlaagd aantal T-cellen16, chemo- of radiotherapie, immuunstoornissen, kwetsbare ouderen die ziek zijn17 en patiënten met diabetes mellitus18);
  • die langer dan vijf dagen koorts hebben of bij wie opnieuw koorts optreedt na een aantal koortsvrije dagen binnen één klachtenepisode;

Geef een antibioticum aan patiënten die ernstig ziek zijn.
Over het effect van antibiotica bij de genoemde groepen is weinig bekend,17,22 omdat zij worden geëxcludeerd uit onderzoeken naar het effect van antibiotica. Het is niet nodig altijd een antibioticum te geven bij deze patiënten. Overwegingen bij het besluit om al dan niet een antibioticum voor te schrijven bij patiënten met een verminderde afweer zijn bijvoorbeeld: aard en ernst van de afweerstoornis, mate van ziek zijn, algemene conditie en leeftijd, gunstig beloop van soortgelijke infecties in het verleden en de dosis immunosuppressieve medicatie. Bij patiënten met een ernstig verminderde afweer is het behandeldoel niet zozeer het bekorten van de ziekteduur, maar het voorkomen van complicaties. Bij patiënten met langer durende of opnieuw optredende koorts wordt verondersteld dat na een viraal begin een bacteriële ontsteking waarschijnlijk is. Mogelijk is het kleine effect dat antibiotica hebben bij een acute rhinosinusitis bij deze groep patiënten groter. Omdat ook een bacteriële rhinosinusitis in principe vanzelf geneest, is het geven van een antibioticum daarbij geen noodzaak. Ernstig ziek zijn is zeldzaam bij een rhinosinusitis en zal als bedreigend worden ervaren, zodat bij deze patiënten een antibioticum geïndiceerd lijkt, ondanks de onduidelijkheid over het effect.
In de eerste lijn is geen plaats voor antibiotica bij kinderen jonger dan 3 maanden.17
Als besloten wordt tot het geven van een antibioticum:
  • eerste keus is amoxicilline gedurende één week;36,37
  • bij penicillineallergie: vervang amoxicillineamoxicilline, bij acute rhinosinusitis door doxycyclinedoxycycline, bij acute rhinosinusitis gedurende een week, tenzij de patiënt zwanger is of jonger dan 8 jaar; vervang in dat geval amoxicilline door cotrimoxazolcotrimoxazol, bij acute rhinosinusitis gedurende één week;
  • het gebruik van cotrimoxazol is gebonden aan beperkingen:
      • contra-indicaties: kinderen jonger dan 1 maand of gebruik van cumarinederivaten, fenytoïne of methotrexaat;
      • tijdens het eerste trimester van de zwangerschap: alleen in combinatie met foliumzuur in doseringen die gebruikelijk zijn voor zwangeren;
      • tijdens het derde trimester: alleen op strikte indicatie vanwege de kans op hyperbilirubinemie (met kernicterus) bij de neonaat bij gebruik vlak voor de bevalling.

Heroverweeg de diagnose indien na twee dagen geen verbetering optreedt, en beoordeel of verwijzing nodig is. Vervang het eerst gegeven antibioticum als de meest waarschijnlijke oorzaak van het uitblijven van verbetering een ongevoelig micro-organisme is en er geen reden voor verwijzing bestaat. Vervang in dat geval amoxicilline door doxycycline gedurende één week, tenzij de patiënt jonger is dan 8 jaar of lichter dan 50 kg. Vervang dan amoxicilline door amoxicilline-clavulaanzuuramoxicilline-clavulaanzuur, bij acute rhinosinusitis. Als doxycycline het eerst gegeven antibioticum is (in geval van penicillineallergie), vervang doxycycline dan door cotrimoxazol. De doseringen zijn als volgt:
  • amoxicilline: volwassenen 500 mg 3 dd; kinderen 40 mg/kg lichaamsgewicht per dag in 3 doses, maximale dosering 500 mg 3 dd;
  • doxycycline: volwassenen en kinderen > 8 jaar en > 50 kg eerste dag 200 mg, gevolgd door 100 mg 1 dd; kinderen > 8 jaar en &lt 50 kg eerste dag 4 mg/kg lichaamsgewicht in één gift, gevolgd door 2 mg/kg per dag;
  • cotrimoxazol: volwassenen 960 mg 2 dd; kinderen 36 mg/kg lichaamsgewicht per dag in 2 doses, maximum 1920 mg per dag;
  • amoxicilline-clavulaanzuur: volwassenen 500/125 mg 3 dd; kinderen 40/10 mg/kg lichaamsgewicht per dag in 3 doses, maximale dosering 500/125 mg 3 dd.

Intranasale corticosteroïden

Bij een acute rhinosinusitis met een normaal beloop wordt een corticosteroïd neusspray niet aanbevolen, noch als monotherapie noch in combinatie met antibiotica. Een klinisch relevant effect is niet overtuigend aangetoond.38,39intranasale corticosteroïden
Alleen bij klachten die na veertien dagen onveranderd aanwezig zijn en bij frequente recidieven kan een corticosteroïd neusspray worden voorgeschreven (off-labelgebruik) om de duur of de ernst van de klachten in die episode te bekorten.40 Hoewel het effect niet is aangetoond bij deze indicaties, wordt dit advies gegeven omdat het gunstige effect van intranasale corticosteroïden bij chronische rhinosinusitis aangetoond is en ook hier mogelijk relevant is.
Geef dan volwassenen in elk neusgat budesonidebudesonide, bij acute rhinosinusitis 1 pufje van 100 microg 2 dd of fluticasonpropionaatfluticasonpropionaat, bij acute rhinosinusitis 2 pufjes van 50 microg 2 dd. Adviseer de patiënt vóór het gebruik van een neusspray de neus te snuiten, tijdens de verstuiving goed op te snuiven en van het tussenschot af te sprayen. Vertel de patiënt dat de werking meestal pas na enkele dagen intreedt.
Beoordeel het effect na vier (maximaal zes) weken. Bespreek dat de behandeling één week nadat de klachten zijn verdwenen gestopt kan worden. Beoordeel bij frequente recidieven of het gebruik van intranasale corticosteroïden de duur van de episode bekort. In dat geval kan de patiënt bij een volgend recidief direct weer starten met deze medicatie. Heroverweeg de diagnose of verwijs als behandeling na vier weken geen resultaat heeft.
Orale corticosteroïdencorticosteroïden, oraal bij acute rhinosinusitis worden niet aanbevolen. Aangetoond is dat monotherapie met deze middelen bij een acute rhinosinusitis geen effect heeft.41 Mogelijk hebben orale corticosteroïdenorale corticosteroïden, bij acute rhinosinusitis wel effect in combinatie met antibiotica, maar het effect is beperkt en goed onderzoek in de eerste lijn ontbreekt.42

Controles

Bij acute rhinosinusitis zijn controles doorgaans niet nodig. Bij koorts langer dan vijf dagen (bij jonge kinderen langer dan drie dagen) en bij terugkeer van koorts nadat de patiënt koortsvrij was geworden, is controle wel geïndiceerd. Dat is ook het geval als de klachten verergeren of als er nieuwe klachten ontstaan. Patiënten die behandeld worden met een antibioticum, moeten 48 uur na het starten van de kuur contact opnemen als de eventueel aanwezige koorts niet daalt of als zij geen verbetering ervaren, en na afloop van de antibioticumkuur als de klachten niet zijn verminderd. Kinderen jonger dan 3 maanden worden herbeoordeeld na 24-48 uur. Bij een afwijkend beloop heroverweegt de huisarts altijd de diagnose.

Verwijzen

Verwijs:
  • kinderen jonger dan 1 maand met koorts binnen enkele uren naar de kinderarts, ongeacht de aanwezigheid van een rhinitis (of rhinosinusitis);17
  • kinderen tussen 1-3 maanden met rhinosinusitis en koorts indien zij een zieke indruk maken binnen enkele uren naar de kinderarts;17
  • kinderen met tekenen van ernstig algemeen ziek zijn, zoals dehydratie, sufheid of apathie (vooral bij kinderen jonger dan 1 jaar), direct naar de kinderarts;
  • patiënten met alarmsymptomen direct naar de kno-arts, kinderarts of neuroloog;43
  • patiënten bij wie een dentogene sinusitis wordt vermoed naar de tandarts of de kno-arts;44
  • patiënten met frequente recidieven (ten minste drie à vier episoden per jaar)11 naar de kno-arts voor nader onderzoek naar bijvoorbeeld een corpus alienum, anatomische afwijkingen, dentogene of andere oorzaken van een chronische rhinosinusitis, of naar de internist of kinderarts (bij vermoeden van een immuunstoornis of systeemziekte).43

Overleg telefonisch met de kno-arts bij:
  • kwetsbare patiënten met een mogelijk verhoogd risico op complicaties die na twee dagen niet reageren op een tweede antibioticumkuur (overleg dezelfde dag);
  • patiënten die niet reageren op een behandeling gedurende een maand met intranasale corticosteroïd neusspray en die ernstige klachten hebben.

Totstandkoming

In januari 2013 startte een werkgroep met de herziening van de NHG-Standaard Rhinosinusitis. De werkgroep bestond uit de volgende leden: S.C.S. Bons, huisarts; dr. A.P.E. Sachs, huisarts te Groningen, universitair hoofddocent aan het Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde van UMC Utrecht en hoofdredacteur huisartsgeneeskunde bij E-Wise; dr. A. de Sutter, huisarts te Gent, hoofddocent aan de vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg van UGent en auteur van de Richtlijn Rhinosinusitis van de Wetenschappelijke Vereniging voor Vlaamse Huisartsen (WVVH); dr. R.P. Venekamp, huisarts in opleiding, epidemioloog en postdoctoraal onderzoeker kno aan het Julius Centrum van UMC Utrecht.
De begeleiding van de werkgroep en de redactie waren in handen van E. de Jongh, arts en wetenschappelijk medewerker van de afdeling Richtlijnontwikkeling en Wetenschap van het NHG. Dr. Tj. Wiersma was betrokken als senior wetenschappelijk medewerker, M.M. Verduijn als senior wetenschappelijk medewerker farmacotherapie, beiden bij de afdeling Richtlijnontwikkeling en Wetenschap, en dr. J.S. Burgers als hoofd van deze afdeling. M.A. Kijser was betrokken als wetenschappelijk medewerker van de afdeling Implementatie.
Mogelijke belangenverstrengeling: dr. A.P.E. Sachs is actief als adviseur bij Chiessi, MIRO (Pfizer) en TEVA (lid van de adviescommissie). De overige leden van de werkgroep hebben geen belangenverstrengeling gemeld. Meer details hierover zijn te vinden in de webversie van de standaard op www.nhg.org.
De volgende personen gaven op verzoek advies over specifieke onderwerpen tijdens de totstandkoming van de standaard: prof.dr. W.J. Fokkens, kno-arts, namens de KNO-vereniging; dr. E.H.G. van Leer en dr. E. de Vries, kinderartsen, namens de NVK; J.M.G. Keijman. arts-microbioloog, namens de NVVM.
In februari 2014 werd de ontwerpstandaard voor commentaar naar vijftig willekeurig uit het NHG-ledenbestand gekozen huisartsen gestuurd; 22 commentaarformulieren werden retour ontvangen. Tevens werd commentaar ontvangen van een aantal referenten, te weten: T.M. van der Zanden namens het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen; A. Horikx, M. Kranenborg, P.N.J. Langendijk, K. de Leest, D. Dost, dr. T. Schalekamp, allen apotheker, en A.O. Doebé, apotheker in opleiding, allen namens de KNMP; J.M.G. Keijman, arts-microbioloog en A. Brandenburg arts-microbioloog, namens de NVVM; dr. E.H.G. van Leer en A.M. van Wermeskerken, kinderartsen, namens de NVK; M. Boomkamp, apotheker en redacteur van het Farmacotherapeutisch Kompas, namens het CvZ; G. Salemink, arts, namens Zorgverzekeraars Nederland; M. Favié namens Bogin; J. Oltvoort namens Nefarma; L. Boomsma, huisarts, namens de LHV; dr. J.A.H. Eekhof, huisarts en hoofdredacteur van Huisarts & Wetenschap; prof.dr. A.L.M. Lagro-Janssen, huisarts en hoogleraar Vrouwenstudies Medische Wetenschappen, Radboudumc Nijmegen; dr. D. Bijl, arts-epidemioloog, namens het Geneesmiddelenbulletin; dr. M. Nelissen, apotheker, namens IVM.
Naamsvermelding als referent betekent overigens niet dat de referent de standaard inhoudelijk op elk detail onderschrijft.
W. Willems en M.H. Lunter, beiden huisarts, hebben namens de NHG-Adviesraad Standaarden (NAS) tijdens de commentaarronde beoordeeld of de ontwerpstandaard antwoord geeft op de vragen uit het herzieningsvoorstel. In mei 2014 werd de standaard becommentarieerd en geautoriseerd door de NHG-Autorisatiecommissie (AC). De zoekstrategie die gevolgd werd bij het zoeken naar de onderbouwende literatuur is te vinden bij de webversie van deze standaard. Tevens zijn de procedures voor de ontwikkeling van de NHG-Standaarden in te zien in het procedureboek (zie www.nhg.org).
© 2014 Nederlands Huisartsen Genootschap

Literatuur

  • 1.Bij verwijzingen naar NHG-producten: zie www.nhg.org.
  • 2.Ahovuo-Saloranta A, Borisenko OV, Kovanen N, Varonen H, Rautakorpi UM, Williams JW, Jr., et al. Antibiotics for acute maxillary sinusitis. Cochrane Database Syst Rev 2011;CD000243.
  • 3.Akkerman AE, Kuyvenhoven MM, Van der Wouden JC, Verheij TJ. Determinants of antibiotic overprescribing in respiratory tract infections in general practice. J Antimicrob Chemother 2005;56:930-6.
  • 4.Ambati BK, Ambati J, Azar N, Stratton L, Schmidt EV. Periorbital and orbital cellulitis before and after the advent of Haemophilus influenzae type B vaccination. Ophthalmology 2000;107:1450-3.
  • 5.Barlan IB, Erkan E, Bakir M, Berrak S, Basaran MM. Intranasal budesonide spray as an adjunct to oral antibiotic therapy for acute sinusitis in children. Ann Allergy Asthma Immunol 1997;78:598-601.
  • 6.Bartelink ML, Hoek L, Freriks JP, Rutten GE. Infections in patients with type 2 diabetes in general practice. Diabetes Res Clin Pract 1998;40:15-9.
  • 7.Berg O, Carenfelt C. Analysis of symptoms and clinical signs in the maxillary sinus empyema. Acta Otolaryngol 1988;105:343-9.
  • 8.Bjerrum L, Gahrn-Hansen B, Munck AP. C-reactive protein measurement in general practice may lead to lower antibiotic prescribing for sinusitis. Br J Gen Pract 2004;54:659-62.
  • 9.Blin P, Blazejewski S, Lignot S, Lassalle R, Bernard MA, Jayles D, et al. Effectiveness of antibiotics for acute sinusitis in real-life medical practice. Br J Clin Pharmacol 2010;70:418-28.
  • 10.Butler CC, Robling M, Prout H, Hood K, Kinnersley P. Management of suspected acute viral upper respiratory tract infection in children with intranasal sodium cromoglicate: a randomised controlled trial. Lancet 2002;359:2153-8.
  • 11.Cals JW, Schot MJ, De Jong SA, Dinant GJ, Hopstaken RM. Point-of-care C-reactive protein testing and antibiotic prescribing for respiratory tract infections: a randomized controlled trial. Ann Fam Med 2010;8:124-33.
  • 12.CDC. Cough and cold medication (2007). http://www.cdc.gov/mmwr/preview/mmwrhtml/mm5601a1.htm.
  • 13.Chen Y, Dales R, Lin M. The epidemiology of chronic rhinosinusitis in Canadians. Laryngoscope 2003;113:1199-205.
  • 14.Chonmaitree T, Saeed K, Uchida T, Heikkinen T, Baldwin CD, Freeman DH Jr., et al. A randomized, placebo-controlled trial of the effect of antihistamine or corticosteroid treatment in acute otitis media. J Pediatr 2003;143:377-85.
  • 15.CKS. Diagnosis of acute sinusitis (2009). http://cks.nice.org.uk/sinusitis#diagnosissub.
  • 16.Clayman GL, Adams GL, Paugh DR, Koopmann CF Jr. Intracranial complications of paranasal sinusitis: a combined institutional review. Laryngoscope 1991;101:234-9.
  • 17.Cockburn J, Pit S. Prescribing behaviour in clinical practice: patients’ expectations and doctors’ perceptions of patients’ expectations--a questionnaire study. BMJ 1997;315:520-3.
  • 18.Cronin MJ, Khan S, Saeed S. The role of antibiotics in the treatment of acute rhinosinusitis in children: a systematic review. Arch Dis Child 2013;98:299-303.
  • 19.CVZ. Farmacotherapeutisch kompas 2013. Amstelveen: College voor Zorgverzekeringen, 2013a.
  • 20.CVZ. Informatie over geneesmiddelenkosten (2013). http://www.medicijnkosten.nl , 2013b.
  • 21.Davenport NA. Predictors of barotrauma events in a Navy altitude chamber. Aviat Space Environ Med 1997;68:61-5.
  • 22.De Sutter AI, Van Driel ML, Kumar AA, Lesslar O, Skrt A. Oral antihistamine-decongestant-analgesic combinations for the common cold. Cochrane Database Syst Rev 2012;2:CD004976.
  • 23.Dosh SA, Hickner JM, Mainous AG III, Ebell MH. Predictors of antibiotic prescribing for nonspecific upper respiratory infections, acute bronchitis, and acute sinusitis. An UPRNet study. Upper Peninsula Research Network. J Fam Pract 2000;49:407-14.
  • 24.Drettner B. Pathophysiology of paranasal sinuses with clinical implications. Clin Otolaryngol 1980;5:277-84.
  • 25.Dunn C, Gauthier M, Gaudreault P. Coma in a neonate following single intranasal dose of xylometazoline. Eur J Pediatr 1993;152:541.
  • 26.Engels EA, Terrin N, Barza M, Lau J. Meta-analysis of diagnostic tests for acute sinusitis. J Clin Epidemiol 2000;53:852-62.
  • 27.Falagas ME, Karageorgopoulos DE, Grammatikos AP, Matthaiou DK. Effectiveness and safety of short vs. long duration of antibiotic therapy for acute bacterial sinusitis: a meta-analysis of randomized trials. Br J Clin Pharmacol 2009;67:161-71.
  • 28.FDA. Public health advisory: FDA recommends that over-the-counter (OTC) cough and cold products not be used for infants and children under 2 years of age (2013). U.S. Department of health and human services. FDA U.S food and drug administration. http://www.fda.gov/drugs/drugsafety/postmarketdrugsafetyinformationforpatientsandproviders/drugsafetyinformationforhealthcareprofessionals/publichealthadvisories/ucm051137.htm.
  • 29.Fokkens WJ, Lund VJ, Mullol J, Bachert C, Alobid I, Baroody F, et al. European Position Paper on Rhinosinusitis and Nasal Polyps 2012. Rhinol Suppl 2012;3-298.
  • 30.Garbutt JM, Goldstein M, Gellman E, Shannon W, Littenberg B. A randomised, placebo-controlled trial of antimicrobial treatment for children with clinically diagnosed acute sinusitis. Pediatrics 2001;107:619-25.
  • 31.García-Rodríguez JF, Corominas M, Fernandez-Viladrich P, Monfort JL, Dicenta M. Rhinosinusitis and atopy in patients infected with HIV. Laryngoscope 1999;109:939-44.
  • 32.Grayson ML, Kucers A, Crowe S, McCarthy J, Mills J, Mouton J, et al. Kucers’ the use of antibiotics: a clinical review of antibacterial antifungal and antiviral drugs. Oxford, U.K.: Taylor & Francis Ltd, 2010.
  • 33.Gurney TA, Lee KC, Murr AH. Contemporary issues in rhinosinusitis and HIV-infection. Curr Opin Otolaryngol Head Neck Surg 2003;11:45-8.
  • 34.Gwaltney JM Jr., Hendley JO, Phillips CD, Bass CR, Mygind N, Winther B. Nose blowing propels nasal fluid into the paranasal sinuses. Clin Infect Dis 2000;30:387-91.
  • 35.Hak E, Rovers MM, Sachs AP, Stalman WA, Verheij TJ. Is asthma in 2-12 year-old children associated with physician-attended recurrent upper respiratory tract infections? Eur J Epidemiol 2003;18:899-902.
  • 36.Hansen FS, Hoffmans R, Georgalas C, Fokkens WJ. Complications of acute rhinosinusitis in The Netherlands. Fam Pract 2012;29:147-53.
  • 37.Hansen JG, Hojbjerg T, Rosborg J. Symptoms and signs in culture-proven acute maxillary sinusitis in a general practice population. APMIS 2009;117:724-9.
  • 38.Hansen JG, Lund E. The association between paranasal computerized tomography scans and symptoms and signs in a general practice population with acute maxillary sinusitis. APMIS 2011;119:44-8.
  • 39.Hansen JG, Schmidt H, Rosborg J, Lund E. Predicting acute maxillary sinusitis in a general practice population. BMJ 1995;311:233-6.
  • 40.Hastan D, Fokkens WJ, Bachert C, Newson RB, Bislimovska J, Bockelbrink A, et al. Chronic rhinosinusitis in Europe--an underestimated disease. A GA(2)LEN study. Allergy 2011;66:1216-23.
  • 41.Higgins GL III, Campbell B, Wallace K, Talbot S. Pediatric poisoning from over-the-counter imidazoline-containing products. Ann Emerg Med 1991;20:655-8.
  • 42.Hildenbrand T, Weber R, Heubach C, Mosges R. Nasenspülungen bei akuter Rhinosinusitis. Laryngorhinootologie 2011;90:346-51.
  • 43.Hirshoren N, Hirschenbein A, Eliashar R. Risk stratification of severe acute rhinosinusitis unresponsive to oral antibiotics. Acta Otolaryngol 2010;130:1065-9.
  • 44.Hoffmans R, Schermer T, Van Weel C, Fokkens W. Management of rhinosinusitis in Dutch general practice. Prim Care Respir J 2011;20:64-70.
  • 45.Hong JS, Philbrick JT, Schorling JB. Treatment of upper respiratory infections: do patients really want antibiotics? Am J Med 1999;107:511-5.
  • 46.Ishikawa Y, Kawano M, Honjo I, Amitani R. The cause of nasal sinusitis in patients with cleft palate. Arch Otolaryngol Head Neck Surg 1989;115:442-6.
  • 47.Jani AL, Hamilos DL. Current thinking on the relationship between rhinosinusitis and asthma. J Asthma 2005;42:1-7.
  • 48.Jones NS, Walker JL, Bassi S, Jones T, Punt J. The intracranial complications of rhinosinusitis: can they be prevented? Laryngoscope 2002;112:59-63.
  • 49.Kaper NM, Breukel L, Venekamp RP, Grolman W, Van der Heijden GJ. Absence of evidence for enhanced benefit of antibiotic therapy on recurrent acute rhinosinusitis episodes: A systematic review of the evidence base. Otolaryngol Head Neck Surg 2013;149:664-7.
  • 50.Kassel JC, King D, Spurling GK. Saline nasal irrigation for acute upper respiratory tract infections. Cochrane Database Syst Rev 2010;CD006821.
  • 51.Keith PK, Dymek A, Pfaar O, Fokkens W, Yun KS, Wu W, et al. Fluticasone furoate nasal spray reduces symptoms of uncomplicated acute rhinosinusitis: a randomised placebo-controlled study. Prim Care Respir J 2012;21:267-75.
  • 52.Kerkhof E, Nieuwenhuis MK, Vloemans AFPM, Dokter J, Baartmans MGA. Stoominhalatietherapie: ineffectief en gevaarlijk! Ernstige brandwonden bij kinderen als complicatie van stoominhalatietherapie (2010). WCS Kenniscentrum Wondzorg. www.wcs.nl.
  • 53.Khianey R, Oppenheimer J. Is nasal saline irrigation all it is cracked up to be? Ann Allergy Asthma Immunol 2012;109:20-8.
  • 54.KNO, Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO. Richtlijn chronische rhinosinusitis en neuspoliepen (2010). http://www.diliguide.nl/document/1475/file/pdf/.
  • 55.Kristo A, Uhari M, Luotonen J, Ilkko E, Koivunen P, Alho OP. Cefuroxime axetil versus placebo for children with acute respiratory infection and imaging evidence of sinusitis: a randomized, controlled trial. Acta Paediatr 2005;94:1208-13.
  • 56.Lang J. Development of the paranasal sinuses. Clinical anatomy of the head: neurocranium, orbit, craniocervical regions. Berlin/Heidelberg/New York: Springer, 1983.
  • 57.Lemiengre MB, Van Driel ML, Merenstein D, Young J, De Sutter AI. Antibiotics for clinically diagnosed acute rhinosinusitis in adults. Cochrane Database Syst Rev 2012;10:CD006089.
  • 58.Lindbaek M, Hjortdahl P. The clinical diagnosis of acute purulent sinusitis in general practice--a review. Br J Gen Pract 2002;52:491-5.
  • 59.Lindbaek M, Hjortdahl P, Johnsen UL. Randomised, double blind, placebo controlled trial of penicillin V and amoxycillin in treatment of acute sinus infections in adults. BMJ 1996a;313:325-9.
  • 60.Lindbaek M, Hjortdahl P, Johnsen UL. Use of symptoms, signs, and blood tests to diagnose acute sinus infections in primary care: comparison with computed tomography. Fam Med 1996b;28:183-8.
  • 61.Llor C, Bjerrum L, Arranz J, Garcia G, Cots JM, Gonzalez Lopez-Valcarcel B, et al. C-reactive protein testing in patients with acute rhinosinusitis leads to a reduction in antibiotic use. Fam Pract 2012;29:653-8.
  • 62.Macfarlane J, Prewett J, Rose D, Gard P, Cunningham R, Saikku P, et al. Prospective case-control study of role of infection in patients who reconsult after initial antibiotic treatment for lower respiratory tract infection in primary care. BMJ 1997;315:1206-10.
  • 63.Mahakit P, Pumhirun P. A preliminary study of nasal mucociliary clearance in smokers, sinusitis and allergic rhinitis patients. Asian Pac J Allergy Immunol 1995;13:119-21.
  • 64.Mahieu LM, Rooman RP, Goossens E. Imidazoline intoxication in children. Eur J Pediatr 1993;152:944-6.
  • 65.Meltzer EO, Bachert C, Staudinger H. Treating acute rhinosinusitis: comparing efficacy and safety of mometasone furoate nasal spray, amoxicillin, and placebo. J Allergy Clin Immunol 2005;116:1289-95.
  • 66.Muller LM, Gorter KJ, Hak E, Goudzwaard WL, Schellevis FG, Hoepelman AI, et al. Increased risk of common infections in patients with type 1 and type 2 diabetes mellitus. Clin Infect Dis 2005;41:281-8.
  • 67.Nayak AS, Settipane GA, Pedinoff A, Charous BL, Meltzer EO, Busse WW, et al. Effective dose range of mometasone furoate nasal spray in the treatment of acute rhinosinusitis. Ann Allergy Asthma Immunol 2002;89:271-8.
  • 68.Nicholson KG, Kent J, Ireland DC. Respiratory viruses and exacerbations of asthma in adults. BMJ 1993;307:982-6.
  • 69.NIVEL. Incidentie en prevalentie van Acute/chronische sinusitis in de Nederlandse huisartsenpraktijk naar leeftijd en geslacht (per 1000 patiëntjaren) (2012a). www.nivel.nl.
  • 70.NIVEL. Incidentie en prevalentie van Symptomen/klachten sinussen (inclusief pijn) in de Nederlandse huisartsenpraktijk naar leeftijd en geslacht (per 1000 patiëntjaren) (2012b). www.nivel.nl.
  • 71.NVHB. Richtlijn HIV (2014). Nederlandse vereniging van hiv-behandelaren. http://www.nvhb.nl/richtlijnhiv/index.php/Hoofdpagina.
  • 72.NVMM, RIVM. Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem-Antibiotica Resistentie (ISIS-AR) (2013). http://www.rivm.nl/Onderwerpen/S/Surveillance van infectieziekten/Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem Antibiotica Resistentie ISIS AR.
  • 73.Panel on Opportunistic Infections in HIV-Infected Adults and Adolescents. Guidelines for the prevention and treatment of opportunistic infections in HIV-infected adults and adolescents: recommendations from the Centers for Disease Control and Prevention, the National Institutes of Health, and the HIV Medicine Association of the Infectious Diseases Society of America (2014). http://aidsinfo.nig.gov/contentfiles/lvguidelines/adult_oi.pdf.
  • 74.Parell GJ, Becker GD. Neurological consequences of scuba diving with chronic sinusitis. Laryngoscope 2000;110:1358-60.
  • 75.Payne SC, Benninger MS. Staphylococcus aureus is a major pathogen in acute bacterial rhinosinusitis: a meta-analysis. Clin Infect Dis 2007;45:e121-e127.
  • 76.Rosenfeld RM, Singer M, Jones S. Systematic review of antimicrobial therapy in patients with acute rhinosinusitis. Otolaryngol Head Neck Surg 2007;137:S32-S45.
  • 77.Rubin JS, Honigber R. Sinusitis in patients with the acquired immunodeficiency syndrome. Ear Nose Throat J 1990;89:460-3.
  • 78.Sederberg-Olsen JF, Sederberg-Olsen AE. Intranasal sodium cromoglycate in post-catarrhal hyperreactive rhinosinusitis: a double-blind placebo controlled trial. Rhinology 1989;27:251-5.
  • 79.Sen EF, Verhamme KM, Felisi M, ‘t Jong GW, Giaquinto C, Picelli G, et al. Effects of safety warnings on prescription rates of cough and cold medicines in children below 2 years of age. Br J Clin Pharmacol 2011;71:943-50.
  • 80.Shah BR, Hux JE. Quantifying the risk of infectious diseases for people with diabetes. Diabetes Care 2003;26:510-3.
  • 81.Shaikh N, Wald ER, Pi M. Decongestants, antihistamines and nasal irrigation for acute sinusitis in children. Cochrane Database Syst Rev 2012;9:CD007909.
  • 82.Shefrin AE, Goldman RD. Use of over-the-counter cough and cold medications in children. Can Fam Physician 2009;55:1081-3.
  • 83.SIG. [Schriftelijke mededeling]. Utrecht: Stichting Informatiecentrum Gezondheidszorg, 1996.
  • 84.Singh M. Heated, humidified air for the common cold. Cochrane Database Syst Rev 2004;CD001728.
  • 85.Smith SR, Montgomery LG, Williams JW Jr. Treatment of mild to moderate sinusitis. Arch Intern Med 2012;172:510-3.
  • 86.Snidvongs K, Kalish L, Sacks R, Craig JC, Harvey RJ. Topical steroid for chronic rhinosinusitis without polyps. Cochrane Database Syst Rev 2011;CD009274.
  • 87.Sobol SE, Frenkiel S, Nachtigal D, Wiener D, Teblum C. Clinical manifestations of sinonasal pathology during pregnancy. J Otolaryngol 2001;30:24-8.
  • 88.Soderman P, Sahlberg D, Wiholm BE. CNS reactions to nose drops in small children. Lancet 1984;1:573.
  • 89.Van Buchem FL, Peeters MF, Beaumont J, Knottnerus JA. Acute maxillary sinusitis in general practice: the relation between clinical picture and objective findings. Eur J Gen Pract 1995;1:155-60.
  • 90.Van Cauwenberge P, Ingels K. Effects of viral and bacterial infection on nasal and sinus mucosa. Acta Otolaryngol 1996;116:316-21.
  • 91.Van Duijn HJ, Kuyvenhoven MM, Schellevis FG, Verheij TJ. Illness behaviour and antibiotic prescription in patients with respiratory tract symptoms. Br J Gen Pract 2007;57:561-8.
  • 92.Van Duijn NP. Sinusitis maxillaris: symptomen, beloop en diagnostiek [proefschrift]. Lelystad: Meditekst, 1991.
  • 93.Van Loon JW, Van Harn RP, Venekamp RP, Kaper NM, Sachs AP, Van der Heijden GJ. Limited Evidence for Effects of intranasal corticosteroids on symptom relief for recurrent acute rhinosinusitis. Otolaryngol Head Neck Surg 2013;149:668-73.
  • 94.Van Velzen AG, Van Riel AJ, Hunault C, Van Riemsdijk TE, De Vries I, Meulenbelt J. A case series of xylometazoline overdose in children. Clin Toxicol (Phila) 2007;45:290-4.
  • 95.Varonen H, Makela M, Savolainen S, Laara E, Hilden J. Comparison of ultrasound, radiography, and clinical examination in the diagnosis of acute maxillary sinusitis: a systematic review. J Clin Epidemiol 2000;53:940-8.
  • 96.Venekamp RP, Bonten MJ, Rovers MM, Verheij TJ, Sachs AP. Systemic corticosteroid monotherapy for clinically diagnosed acute rhinosinusitis: a randomized controlled trial. CMAJ 2012a;184:E751-E757.
  • 97.Venekamp RP, Rovers MM, Verheij TJ, Bonten MJ, Sachs AP. Treatment of acute rhinosinusitis: discrepancy between guideline recommendations and clinical practice. Fam Pract 2012b;29:706-12.
  • 98.Venekamp RP, Thompson MJ, Hayward G, Heneghan CJ, Del Mar CB, Perera R, et al. Systemic corticosteroids for acute sinusitis. Cochrane Database Syst Rev 2014;CD008115.
  • 99.Wald ER, Chiponis D, Ledesma-Medina J. Comparative effectiveness of amoxicillin and amoxicillin-clavulanate potassium in acute paranasal sinus infections in children: a double-blind, placebo-controlled trial. Pediatrics 1986;77:795-800.
  • 100.Wald ER, Nash D, Eickhoff J. Effectiveness of amoxicillin/clavulanate potassium in the treatment of acute bacterial sinusitis in children. Pediatrics 2009;124:9-15.
  • 101.Wang YH, Ku MS, Sun HL, Lue KH. Efficacy of nasal irrigation in the treatment of acute sinusitis in atopic children. J Microbiol Immunol Infect 2012;47:63-9.
  • 102.Welschen I, Kuyvenhoven M, Hoes A, Verheij T. Antibiotics for acute respiratory tract symptoms: patients’ expectations, GPs’ management and patient satisfaction. Fam Pract 2004;21:234-7.
  • 103.Williamson IG, Rumsby K, Benge S, Moore M, Smith PW, Cross M, et al. Antibiotics and topical nasal steroid for treatment of acute maxillary sinusitis: a randomized controlled trial. JAMA 2007;298:2487-96.
  • 104.Young J, Bucher H, Tschudi P, Periat P, Hugenschmidt C, Welge-Lussen A. The clinical diagnosis of acute bacterial rhinosinusitis in general practice and its therapeutic consequences. J Clin Epidemiol 2003;56:377-84.
  • 105.Young J, De Sutter A, Merenstein D, Van Essen GA, Kaiser L, Varonen H, et al. Antibiotics for adults with clinically diagnosed acute rhinosinusitis: a meta-analysis of individual patient data. Lancet 2008;371:908-14.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen