Wetenschap

Urine-incontinentie bij oudere vrouwen

Door
Gepubliceerd
3 november 2015

Samenvatting

Visser E. Urine-incontinentie bij oudere vrouwen. Huisarts Wet 2015;58(11):578-81.
Eén op de drie oudere vrouwen heeft urine-incontinentie, maar slechts weinigen zoeken hulp, hoewel er effectieve behandelingen zijn. De auteur onderzocht in haar proefschrift de effectiviteit van een proactieve benadering. In veertien huisartsenpraktijken screende zij vrouwen van 55 jaar en ouder op urine-incontinentie; degenen die positief scoorden, bood zij in een clustergerandomiseerd onderzoek actieve diagnostiek en behandeling dan wel standaardzorg aan. Ruim 63% van de deelnemers aan dat onderzoek had nooit eerder hulp gezocht, het ging dan vooral om relatief jonge vrouwen die weinig hinder hadden. In de interventiegroep waren de klachten na een jaar bij significant meer vrouwen verbeterd dan in de controlegroep (RR 2,0; 95%-BI 1,2 tot 3,5). Daarbij bleek niet zozeer het type incontinentie als wel de ernst van de symptomen van invloed te zijn op de kwaliteit van leven. De conclusie is dat oudere vrouwen er baat bij hebben als hun huisarts zich proactief opstelt ten aanzien van urine-incontinentie en dat zelfs een korte screening op incontinentie te overwegen zou zijn.

Abstract

Visser E. Urinary incontinence in older women. Huisarts Wet 2015;58(11):578-81.
One in three older women experience urinary incontinence, but relatively few seek professional help, even though there are effective treatments. The studies described in the author’s PhD thesis investigated the effectiveness of a proactive approach. To this end, women aged 55 years and older from 14 general practices were screened for urinary incontinence, and those who were incontinent were asked to participate in a cluster randomized controlled trial of diagnosis and treatment versus usual care. More than 63% of the participants had never previously sought help; most were relatively young women who experienced few problems with their incontinence. After 1 year, symptoms were significantly improved in the intervention arm compared with the control arm (RR 2.0; 95% CI 1.2–3.5). Results showed that it was not so much the type but the severity of incontinence that influences quality of life. The conclusion is that older women benefit from general practitioners taking a proactive approach to urinary incontinence, and that a short screening protocol for urinary incontinence should be considered.

De kern

  • Slechts een minderheid van de oudere vrouwen met urine-incontinentie zoekt hulp voor de klachten.
  • Therapeutisch nihilisme lijkt bij oudere vrouwen met urine-incontinentie niet gerechtvaardigd.
  • Door oudere vrouwen te screenen op urine-incontinentie en hen actief aan te moedigen diagnostiek en behandeling te ondergaan, kan de huisarts bijdragen aan een beter gebruik van de beschikbare behandelopties en aan de verbetering van hun kwaliteit van leven.

Achtergrond

Urine-incontinentie komt voor bij gemiddeld één op de drie vrouwen van 55 jaar en ouder.1 De aandoening is niet levensbedreigend, maar kan aanzienlijke gevolgen hebben voor de kwaliteit van leven. Ongewenst urineverlies kan schaamte teweegbrengen, stress, frustratie, verlies van eigenwaarde en depressieve gevoelens, en zorgt voor beperkingen in de dagelijkste activiteiten en de seksualiteit.2 Opvallend is dat slechts een minderheid van de vrouwen met urine-incontinentie hulp zoekt voor haar klachten.3 Daardoor worden effectieve behandelopties, zoals bekkenfysiotherapie, blaastraining of behandeling met anticholinergica, onvoldoende benut.4 Hierin kan mogelijk verbetering worden gebracht door oudere vrouwen te screenen op urine-incontinentie en degenen die niet uit zichzelf hulp zoeken aan te moedigen diagnostiek en behandeling te ondergaan. In het URINO-onderzoek is het effect van deze proactieve benadering onderzocht.5 Het onderzoek bood tevens de gelegenheid de invloed van de urine-incontinentie op de kwaliteit van leven te onderzoeken en het hulpzoekgedrag te evalueren van oudere vrouwen met urine-incontinentie.

Het URINO-onderzoek

De deelnemers aan het URINO-onderzoek werden gerekruteerd door in veertien huisartsenpraktijken vrouwelijke patiënten van 55 jaar en ouder een schriftelijke vragenlijst te sturen over ongewenst urineverlies. Bleek daarvan sprake, dan werd de vrouw uitgenodigd. Om contaminatie te voorkomen is het onderzoek opgezet als een clustergerandomiseerde trial: niet de deelnemers zelf, maar de huisartsenpraktijken werden gerandomiseerd over een interventiegroep en een controlegroep.
De deelnemers in de interventiegroep werden uitgenodigd voor een gestandaardiseerd lichamelijk onderzoek en ontvingen een behandeladvies van een multidisciplinair team, bestaande uit een huisarts, bekkenfysiotherapeut, uroloog en gynaecoloog. De deelnemers in de controlegroep ontvingen de gebruikelijke zorg volgens de NHG-Standaard Incontinentie voor urine bij vrouwen, wat inhield dat zij slechts behandeld werden wanneer zij zich op eigen initiatief bij hun huisarts meldden.6
De follow-upduur was twaalf maanden. Alle deelnemers vulden aan het begin van het onderzoek en daarna maandelijks schriftelijke vragenlijsten in. Uitkomstmaten waren de ernst van de symptomen, gemeten met de Incontinence Severity Index (ISI), het aantal incontinentie-episodes per dag (genoteerd in een driedaags mictiedagboek) en de kwaliteit van leven, gemeten met de Incontinence Impact Questionnaire (IIQ-7) en de Medical Outcomes Study (MOS SF-20).7891011

De deelnemers

De [figuur] geeft de doorstroom van het onderzoek weer. Ruim 72% van de screeningsvragenlijsten kwam ingevuld retour, 31% van de respondenten had last van urine-incontinentie en van deze groep wilde 47% meedoen aan het onderzoek.5 De 166 deelnemers in de interventiegroep waren qua leeftijd, opleiding, sociaal-economische status en incontinentieklachten vergelijkbaar met de 184 deelnemers in de controlegroep. De gemiddelde leeftijd was 65,8 jaar. Het meestvoorkomende type incontinentie was gemengde incontinentie (50%); de ernst van de symptomen was bij de meeste vrouwen matig (49%).
Na twaalf maanden rondden 105 deelnemers in de interventiegroep en 138 deelnemers in de controlegroep het onderzoek af. Het uitvalpercentage was gemiddeld 30%. De meestgenoemde reden om de deelname te staken, was de belasting die het onderzoek gaf, en dan met name het mictiedagboek.

Het effect van behandeling

In de interventiegroep namen alle deelnemers de uitnodiging voor het diagnostisch onderzoek aan en startte 80% vervolgens met de behandeling die het multidisciplinair team had geadviseerd.5 Van de deelnemers in de controlegroep, die niet actief werden aangemoedigd om hulp te zoeken maar dat wel mochten doen als zij dat wilden, ging slechts 2% naar hun huisarts en kreeg vervolgens een behandeling.5 De meest gevolgde vorm van behandeling in de interventiegroep was bekkenbodemfysiotherapie (n = 105, 69%), al dan niet na een voorafgaand bezoek aan de tweede lijn (n = 30). Zes vrouwen kregen medicijenen (4%), 4 vrouwen kregen een pessarium (3%) en 3 vrouwen ondergingen een operatieve ingreep (2%).12 Na twaalf maanden rapporteerde 34% van de deelnemers in de interventiegroep een verbetering op één of meer categorieën van de ISI versus 17% in de controlegroep (RR 2,0; 95%-BI 1,2 tot 3,5). Een eventuele genezing van de klachten was met de ISI niet meetbaar. Ook het aantal incontinentie-episodes verbeterde in de interventiegroep meer dan in de controlegroep: in de interventiegroep daalde het van gemiddeld 1 naar 0 per dag, in de controlegroep bleef het 1 per dag. De kwaliteit van leven verbeterde in beide groepen, maar de verbetering verschilde niet tussen beide groepen.

Kwaliteit van leven

In het onderzoek was de algemene kwaliteit van leven slechter naarmate leeftijd, BMI en comorbiditeit toenamen,13 en beter naarmate de sociaal-economische status toenam. Incontinentie had invloed op de algemene kwaliteit van leven, maar het type incontinentie maakte daarbij geen verschil. Een grotere rol speelde de ernst van de symptomen: deze hing samen met een lagere algemene en ook ziektespecifieke kwaliteit van leven. De ziektespecifieke kwaliteit van leven werd, op het emotionele domein, sterker aangetast door gemengde incontinentie dan door stressincontinentie.

Hulpzoekgedrag

Van 64% van de deelnemers wist de huisarts voordat zij meededen met het onderzoek nog niet dat zij ongewenst urineverlies hadden.14 Deze groep bestond uit relatief jonge vrouwen die aangaven weinig hinder van hun klachten te ondervinden. Als reden om geen hulp zoeken noemden zij het vaakst (73%) dat zij hun symptomen niet ernstig genoeg vonden.

Discussie

De zin van behandeling

Als men oudere vrouwen met urine-incontinentie actief aanmoedigt zich te laten diagnosticeren en behandelen, zorgt dat voor een afname van de ernst van de klachten én van het aantal episodes met urineverlies. Veel van deze vrouwen zoeken niet uit zichzelf hulp bij hun huisarts, maar zij kunnen wel degelijk baat hebben bij een behandeling.

Kwaliteit van leven

Opvallend is dat de interventie wel invloed had op de ernst van de symptomen en het aantal episodes, maar niet op de kwaliteit van leven. Zowel in de interventie- als de controlegroep verbeterde de kwaliteit van leven, maar wij vonden geen onderling verschil. Een verklaring kan zijn dat de meeste deelnemers slechts milde klachten hadden. De kwaliteit van leven, zowel ziektespecifiek als algemeen, lijdt vooral onder de ernst van de symptomen, meer dan onder het type urine-incontinentie. De meeste deelnemers aan het URINO-onderzoek rapporteerden bij aanvang relatief milde klachten en een vrij goede kwaliteit van leven, dus er was weinig ruimte voor verbetering op dit vlak. Een andere verklaring kan zijn dat veel vrouwen met urine-incontinentie manieren hebben gevonden om met hun milde klachten om te gaan en hun activiteiten zodanig hebben aangepast dat zij minder beperkingen ervaren.

Screenen en aanmoedigen

De meeste oudere vrouwen met urine-incontinentie zijn niet geneigd hulp te zoeken, al zouden zij baat kunnen hebben bij behandeling. Dat werpt de vraag op of het zinvol zou zijn oudere vrouwen actief te screenen op urine-incontinentie. Daarmee kan een groot deel van de niet-hulpzoekende populatie opgespoord worden, maar er kleven ook nadelen aan. In 1968 hebben Wilson en Jungner tien criteria geformuleerd waaraan een aandoening moet voldoen om screening te rechtvaardigen.15 Urine-incontinentie voldoet aan de meeste daarvan: het is vanwege de hoge prevalentie een belangrijk gezondheidsprobleem; er zijn effectieve behandelingsopties; er zijn faciliteiten voor diagnostiek en behandeling; de diagnose is met zekerheid te stellen; wie behandeld zou moeten worden is duidelijk; er is een acceptabele screeningsmethode; screening is kosteneffectief en er komen voortdurend nieuwe patiënten bij.5 Er zijn ook zaken die verder uitgezocht moeten worden. Zo is de ontstaanswijze van urine-incontinentie nog niet volledig bekend en is het onduidelijk of het zin heeft vrouwen die nog geen klachten hebben ter preventie bijvoorbeeld bekkenbodemspieroefeningen aan te bieden. Ook is onduidelijk of vrouwen wel behoefte hebben aan een screening. Daartegenover kwam uit het URINO-onderzoek naar voren dat een zeer aanzienlijk deel van de oudere vrouwen met urine-incontinentie die eerder niet uit zichzelf hulp hadden gezocht, wel de uitnodiging voor diagnostiek en behandeling aannam.
Screenen op urine-incontinentie is dus het overwegen waard. Er is nog onvoldoende bewijs voor het nut van een bevolkingsonderzoek, maar een proactieve houding van de huisarts ten aanzien van urine-incontinentie bij oudere vrouwen is alleszins gerechtvaardigd. Dat in de controlegroep van het URINO-onderzoek slechts 2% hulp zocht bij de huisarts, vergeleken met 80% in de interventiegroep, is een aanwijzing dat screening alleen niet genoeg is. Huisartsen moeten patiënten actief aangemoedigen zich te laten onderzoeken en behandelen.

Aanbevelingen

Huisartsen zouden bij oudere vrouwen alerter moeten zijn op het bestaan van urine-incontinentie en hen sneller moeten uitnodigen voor diagnostiek en behandeling. Therapeutisch nihilisme is niet gerechtvaardigd!
De huisarts kan patiënten die vragen naar incontinentiemateriaal eerst uitnodigen voor een diagnostisch consult, waarin ook plaats is voor het bespreken van de behandelopties en van de kans dat de klachten daardoor verbeteren.
Het beleid zal zich vooral moeten richten op bewustwording, zowel bij patiënten als bij huisartsen, van het feit dat er effectieve behandelopties zijn voor urine-incontinentie bij oudere vrouwen, en dat behandeling loont. De overheid kan het publiek in een reclamecampagne aanmoedigen een eventueel incontinentieprobleem met de huisarts te bespreken, bijvoorbeeld met een poster in de wachtkamer. Huisartsen kunnen aangemoedigd worden zich actiever op te stellen en bij (indirecte) signalen van urine-incontinentie te informeren naar de klachten en een eventuele hulpvraag te verhelderen.6

Verantwoording

De medisch-ethische toetsingscommissie van het UMC Groningen verleende toestemming en alle deelnemers gaven schriftelijk informed consent.

Literatuur

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen