Wetenschap

Richtlijnen goede voeding, 2006; verplichte kost voor de huisarts

Gepubliceerd
10 maart 2007

Historie

Reeds in 1847 publiceerde de beroemde hoogleraar Gerrit Jan Mulder (1802-1880) De Voeding in Nederland in verband tot den volksgeest. De aanbevelingen daarin gedaan waren opmerkelijk: ‘Gebruik van een gevarieerde voeding. Met meer bonen en erwten in plaats van aardappelen voor de armen. Meer eiwitrijk voedsel voor de kinderen van de armen.’ Terwijl de ‘meer gegoeden’ werd aanbevolen minder vlees en minder vet te gebruiken. Opmerkelijk, omdat deze adviezen niet alleen aansluiten bij de hedendaagse opvattingen maar ook omdat toen al kwantitatieve adviezen golden die ook nu weer zijn ingevlochten. Het duurde een kleine honderd jaar voordat in 1941 - midden in oorlogstijd - de volgende Richtlijnen voor hedendaagse voeding, en tot 1986 de eerste Richtlijnen Goede Voeding, naar buiten kwamen. In december 2006 werd het Gezondheidsraadrapport ‘Richtlijnen goede voeding, 2006, aangeboden.’ In zijn dankwoord zei de minister blij te zijn dat er ook na de afgelopen jaren weinig ingrijpende veranderingen zijn. Het duidt aan dat de waarheid rond genoemde Richtlijnen behoorlijk uitgekristalliseerd is en de burgers de laatste decennia niet verkeerd zijn voorgelicht. Nadat ik zo’n 500 wetenschappelijke artikelen op het gebied van algemeen geldende voedingsadviezen had doorgewerkt, bleken de nieuwste, evidence-based Richtlijnen goede voeding aanzienlijk genuanceerder dan die uit 1986.

Verschillen ten opzichte van 1986

Niet eerder werden kwantitatieve bewegingsadviezen gegeven. Het is opmerkelijk dat de gemiddelde energie-inneming van de gehele bevolking een dalende trend laat zien. De toename van het obesitasvraagstuk wordt aldus mede veroorzaakt door een (eveneens) dalende trend te bewegen. Stringenter dan in het voorgaande rapport blijkt hier nog eens dat het bij de vetdiscussie in relatie tot hart- en vaatziekten alleen om het verzadigd vet en de transvetten in de voeding gaat. Nieuw is ook de gekozen lijn om niet zozeer te kijken naar voedingsmiddelen of bestanddelen daarvan, maar naar voedingspatronen; fraai geïllustreerd aan het ontbreken van streefwaarden voor de hoeveelheid cholesterol, mono- en disachariden in de voeding. Immers een voeding die voldoet aan de gewenste vetzuursamenstelling zal vanzelf ook relatief weinig cholesterol bevatten. Wat mono- en disachariden betreft ontbreekt enerzijds voldoende wetenschappelijke onderbouwing, maar geldt anderzijds dat een voeding zonder hoogenergetische en lage nutriëntendichtheid bijna automatisch weinig suikers bevat en dus past in een voeding bij een positieve energiebalans. Bovendien is deze voeding van belang voor de preventie van cariës. Een ander voorbeeld is de aanbeveling de natriuminneming van de circa huidige 10 gram per dag terug te brengen naar niet meer dan 6 gram. Door een voeding te gebruiken die rijk is aan groente, fruit en volkoren graanproducten, zonder allerlei kant-en-klaar toevoegingen, verbetert niet alleen het natriumgebruik maar ook de natrium/kaliumverhouding in de dagelijkse voeding in gunstige zin.

Voor wie?

De Richtlijnen goede voeding zijn bedoeld voor de ogenschijnlijk gezonde bevolking vanaf de leeftijd van 12 maanden. Op deze leeftijd gaan kinderen immers geleidelijk over op de voeding van volwassenen. Wel dient rekening gehouden te worden met verschillen in voedingspatronen van verscheidene etnische groeperingen en verschillen in behoeften tussen subgroepen als zwangeren, ouderen, kinderen, individuen met geringe, matige of hoge lichamelijke activiteit. De aanbevelingen zijn gedifferentieerd voor personen met overgewicht ten gevolge van een positieve energiebalans.

Hoe luiden de Richtlijnen?

Op de eerste plaats is het van belang zich te realiseren dat bij preventie van aan voeding gerelateerde chronische aandoeningen de totale voeding centraal staat. Een dagelijks voedingspatroon dat rijk is aan groente, fruit, volkoren graanproducten en plantaardige oliën en bovendien regelmatig vis en magere zuivel- en vleesproducten bevat, zal in combinatie met voldoende lichamelijke activiteit, matig alcoholgebruik en niet-roken de beste waarborg bieden op het verminderen van het risico op chronische ziekten. Dat geldt zeker als voedingsmiddelen met een hoge energie- en lage voedingsstoffendichtheid worden gemeden. De aanbevelingen zijn onderscheiden in kwalitatieve en kwantitatieve. Bij deze laatste categorie wordt verschil gemaakt tussen personen zonder en met overgewicht.

Voor personen met een stabiel en gezond lichaamsgewicht: voor volwassenen BMI: 18,5 – 24,9 kg/m2; middelomtrek mannen &lt 94 cm en vrouwen &lt 80 cm, geldt:

  • Op tenminste vijf – maar bij voorkeur op alle – dagen van de week minstens een half uur matig inspannende lichamelijke activiteit (fietsen, stevig lopen, tuinieren).
  • Gebruik dagelijks 150-200 gram groente en 200 gram fruit.
  • Gebruik een voeding die dagelijks 30-40 gram vezel afkomstig van groente, fruit en volkoren graanproducten bevat.
  • Beperk het gebruik van verzadigde vetzuren tot maximaal 10 energieprocent en van transonverzadigde vetzuren tot maximaal 1 energieprocent.
  • Twee porties (100-150 gram) (vette) vis per week.
  • Maximaal 7 eet/drinkmomenten per dag.
  • Beperk de inname van keukenzout tot maximaal 6 gram per dag.
  • Indien men alcoholische drank gebruikt beperk dit dan tot twee standaard glazen (mannen) of één standaardglas (vrouwen) per dag.

Voor personen met een positieve energiebalans en een BMI = 25 kg/m2, betekent dat:

  • Verhoog de lichamelijke activiteit tot ten minste een uur matig inspannende activiteit per dag.
  • Beperk zoveel mogelijk het gebruik van producten met een hoge energiedichtheid. Het gaat dan om producten met een hoog gehalte aan verzadigde en transonverzadigde vetzuren en toegevoegde suikers (kale calorieën).
  • Beperk het gebruik van dranken die suikers bevatten zoveel mogelijk.
  • Beperk de portiegrootte.

De vertaling naar de eettafel

Van evidence-based naar food-based dietary guidelines: de vertaling naar de praktijk van alle dag. Het Voedingscentrum is belast met het maken van handzaam voedingsvoorlichtingsmateriaal. Het blijkt altijd weer een verre van eenvoudige opgave de voedingstheorie in voedingsmiddelen om te zetten. Bovendien is het de vraag of, en zo ja hoe het Voedingscentrum de bewegingsadviezen uit de Richtlijn zal meenemen in de Schijf van Vijf.

Wat heeft de huisarts aan dit rapport?

Op de eerste plaats vormen de uitgebrachte Richtlijnen de basis van elk voedingsadvies. Alle NHG-Standaarden, patiëntenbrieven en andere afgeleide voorlichtingsmaterialen als patiëntenfolders worden in nauwe samenwerking met het Voedingscentrum naar de nieuwste inzichten op voedingsinhoud tegen het licht gehouden en bijgewerkt. Veel stringenter zijn de adviezen bij personen met overgewicht en daaraan gerelateerde pathologie. De gezondheidswinst, verkregen uit de reductie van overgewicht, is vergelijkbaar met die van stoppen met roken. Dat huisartsen bij dit laatste veranderingsproces een positieve bijdrage kunnen leveren, is onmiskenbaar aangetoond. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit voor voedings- en beweegadviezen niet ook zal gelden. Daar de overheid nu ook in dit rapport - evenals bij stoppen met roken - aanbeveelt maatregelen ter bevordering van gezonde voeding en beweegpatroon te nemen, is het van uitermate groot belang dat alle actoren in het veld deze krachtig ondersteunen. Huisartsen zijn de belangrijkste spelers op het gebied van voeding en (on)gezondheid. Een andere belangrijke reden om de Richtlijnen goede voeding paraat te hebben, is het kunnen weerleggen van allerlei stromingen en modieuze trends in voedingsland. Heeft de voedingsleer nagenoeg alle diëten afgeschaft, steeds weer duiken nieuwe superdiëten op die als zaligmakend worden gepresenteerd. Met deze Richtlijnen als maatlat kunnen zij de toets der kritiek doorgaans niet doorstaan. Het is uit voorlichtingskundig oogpunt bezien van groot belang dat huisartsen op uniforme wijze aan voedingsvoorlichting doen. Ook voor de praktijkverpleegkundigen vormt dit rapport vanzelfsprekend het uitgangspunt van advisering. Het biedt houvast om bijvoorbeeld bij diabetes mellitus type 2 en cardiovasculair risicomanagement de eerste motiverende gesprekken met patiënten te voeren. Motiverend, ter voorbereiding op gerichte verwijzing naar de diëtist. Overigens mogen beweegadviezen hier niet ontbreken. Huisartsen, om een laatste voorbeeld te noemen, zien dagelijks alcoholgerelateerde pathologie. Het gebruik onder jongeren neemt schrikbarend toe. De Richtlijnen nemen een ferm standpunt in: alcoholgebruik onder de 18 jaar wordt ontraden.

Kortom: de Richtlijnen goede voeding vormen een gedegen basis voor adviezen op het gebied van voeding en bewegen. Hoewel deze Richtlijnen in beginsel geschreven zijn voor de ‘ogenschijnlijk gezonde’ populatie, vormen zij toch hét uitgangspunt van alle leefstijladvisering in de huisartsenpraktijk.

Literatuur

  • 1.Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding 2006. Den Haag, 2006. www.GR.nl

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen