Praktijk

Klachten van de luchtwegen

Gepubliceerd
10 augustus 2001

De effectiviteit van amoxicilline versus roxitromycine bij lage-luchtweginfecties in de huisartspraktijk

R.M. Hopstaken. Universiteit Maastricht Achtergrond Amoxicilline is het geneesmiddel van keuze indien behandeling van lageluchtweginfecties in de eerste lijn nodig wordt geacht. Een veronderstelde stijging van de frequentie van atypische pathogenen, waartegen amoxicilline niet effectief is, rechtvaardigt de vraag of een macrolide antibioticum een meer rationele keuze is. Vraagstelling Effectiviteit van amoxicilline versus roxitromycine. Onderzoeksopzet Dubbelblind, gerandomiseerd onderzoek (RCT). Setting Vijftien huisartspraktijken in Limburg, Nederland. Deelnemers Honderdzesennegentig volwassen patiënten met een lage-luchtweginfectie die, volgens de eigen huisarts, een antibioticum nodig hebben. Interventie Amoxicilline 3 x 500 mg of roxitromycine 1 x 300 mg gedurende tien dagen. Uitkomstmaten Primair: klinische genezing na 10 en 28 dagen. Secundair: bacteriologische genezing, snelheid van genezing en invloed op dagelijkse activiteiten volgens patiëntendagboek, compliance (MEMS) en bijwerkingenprofiel. Resultaten Klinische genezing na afloop van de antibiotische behandeling (10 dagen) en na 28 dagen was niet significant verschillend tussen de twee groepen. Negentig procent van de patiënten werd effectief behandeld met amoxicilline of roxitromycine. Ook bacteriologische genezing, snelheid van genezing, invloed op dagelijkse activiteiten, compliance en frequentie van bijwerkingen waren vergelijkbaar tussen beide groepen. Baselinegegevens: Bij veertien patiënten in de amoxicilline-groep en dertien patiënten in de roxitromycine-groep werd op basis van longfoto's de diagnose pneumonie gesteld. Bij 91 van de 196 patiënten werden predominante pathogenen gevonden, waarvan 38% viraal, 39% bacterieel, 11% viraal-bacterieel en 3% atypisch was. Conclusie De meerwaarde van roxitro-mycine werd niet bevestigd. Amoxicilline blijft een betrouwbaar eerstekeus antibioticum bij de behandeling van volwassenen met een lage-luchtweginfectie in de huisartspraktijk.

Op de NHG-wetenschapsdag, die op 21 juni in de Meervaart in Amsterdam werd gehouden, hielden onderzoekers korte inleidingen over hun onderzoek en konden beginnende onderzoekers advies vragen aan ervaren onderzoekers. Er waren posters, workshops en tot slot een kort geding over de vraag of evidence based medicine in de huisartspraktijk wel mogelijk is. Het NHG-katern in dit nummer besteedt uitgebreid aandacht aan de hele dag. Hier publiceren wij de abstracts van de voordrachten, zodat ook niet-onderzoekers kennis kunnen nemen van lopend of bijna afgesloten onderzoek.

Opvattingen van patiënten en huisartsen over luchtwegklachten

H.J. van Duijn, H. den Ouden, A.P. Slootweg, I. Welschen, T.J.M. Verheij, M.M. Kuyvenhoven. Julius Centrum voor Huisartsgeneeskunde en Patiëntgebonden Onderzoek, UMC Utrecht

Inleiding Uit onderzoek elders komt naar voren dat de opvattingen van huisartsen en patiënten over oorzaken, natuurlijk beloop en de effectiviteit van antibiotica bij luchtwegklachten uiteen kunnen lopen. In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre patiënten en huisartsen in Nederland verschillen in opvattingen over hoesten, keelpijn en oorpijn. Methode In pilot 1 werd een vragenlijst met 6 items door 51 personen (leeftijd 21 tot 70 jaar) ingevuld. In pilot 2 werd een vragenlijst met 11 items door 39 personen (leeftijd 18 tot 60 jaar) ingevuld. In pilot 3 werd een vragenlijst ingevuld door 7 praktiserende huisartsen. Deze vragenlijst bevatte 15 items die ook voorkwamen in pilot 1 en 2. De items kenden alle een vijfpuntsschaal (1=helemaal mee oneens, 5=helemaal mee eens). Resultaat De patiënten vonden antibiotica bij hoesten en keelpijn vaker nodig dan huisartsen (gemiddeld 1,7 en 1,7 respectievelijk 2,7 en 2,9). Voor oorpijn was er geen verschil (gemiddeld 3,4 respectievelijk 3,3). De patiënten geloofden ook meer dan huisartsen dat antibiotica hen sneller van deze luchtwegklachten afhelpen (gemiddeld 3,7 respectievelijk 2,0). De huisartsen waren vaker van mening dat luchtwegklachten vanzelf overgaan dan patiënten (gemiddeld 4,1; 4,1 en 3,7 respectievelijk 3,1; 3,4 en 2,9). Acht van de tien patiënten dachten dat bacteriën een belangrijke oorzaak zijn van luchtwegklachten. Conclusie Huisartsen en patiënten hebben verschillende opvattingen over luchtwegklachten. Dit verschil heeft mogelijk negatieve consequenties voor de tevredenheid en therapietrouw van de patiënt. Om een goede zorg en voorlichting te geven aan patiënten is het van belang deze opvattingen te kennen.

Amoxicilline in de behandeling van patiënten met vermoeden van rhinosinusitis : gerandomiseerd dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek

A. de Sutter, M. de Meyere,T. Christiaens, M. van Driel, W. Peersman, J. de Maeseneer. Vakgroep huisartsgeneeskunde en eerstelijnsgezondheidszorg, Universiteit Gent

Achtergrond Alhoewel de meeste bovenste-luchtweginfecties zelflimiterend zijn, bestaan er op dit ogenblik toch gegevens die aantonen dat antibiotica nuttig kunnen zijn bij patiënten met radiologisch aangetoonde sinusitis of met bacteriële (bevestigd door cultuur) rhinopharyngitis. Het is moeilijk om deze gegevens in de huisartspraktijk toe te passen aangezien het beleid bij deze aandoeningen vrijwel altijd op louter klinische basis wordt bepaald en verschillende diagnostische onderzoeken aangetoond hebben dat het onmogelijk is om zonder technisch onderzoek een onderscheid te maken tussen sinusitis, rhinitis, en bacteriële of virale rhinopharyngitis. Daarom includeerden we in dit onderzoek patiënten met klinisch vermoeden van rhinosinusitis met de bedoeling resultaten te verkrijgen die dichter aansluiten bij de dagelijkse praktijk. Doel Vergelijking van de werkzaamheid van amoxicilline versus placebo bij patiënten met rhinosinusitis-achtige klachten. Onderzoeksopzet Gerandomiseerd dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek. Setting Negenenzestig huisartspraktijken in Vlaanderen. Patiënten Vierhonderdzestien patiënten van twaalf jaar en ouder, met rhinosinusitis-achtige klachten. Interventie Na randomisatie kregen 207 patiënten 3 x 500 mg amoxicilline per dag en 209 patiënten drie identieke capsules met placebo. Alle patiënten kregen symptomatische therapie (paracetamol en xylomethazoline neusdruppels). Uitkomstmaat (primair) Vergelijking tussen beide groepen van het aantal patiënten dat na tien dagen hersteld is; vergelijking van de duur van pijnklachten, purulente rhinorrhoea en ziektegevoel. Resultaat Na tien dagen was in de amoxicillinegroep 57% van de patiënten hersteld, in de placebogroep 51%. Relatief risico 1,17 (95%-CI 0,91-1,40). Duur van pijn en ziektegevoel waren hetzelfde in beide groepen. De duur van purulente neusloop was echter significant korter in de amoxicillinegroep: 75% van de patiënten was vrij van purulente rhinorrhoea na negen dagen, terwijl dit veertien dagen was in de placebogroep (log rank test p=0,0065). Conclusie Amoxicilline heeft wel enig effect, maar is niet in staat om de meer hinderlijke symptomen zoals pijn of ziektegevoel te beïnvloeden. Daarom besluiten wij dat bij patiënten die hun huisarts raadplegen omwille van rhinosinusitisachtige klachten, antibiotica niet aangewezen zijn.

Een prospectief onderzoek naar de verwekkers van onderste-luchtweginfecties bij volwassenen in de huisartspraktijk

A.W. Graffelman , A. Knuistingh Neven , A.C.M. Kroes , S. le Cessie , P.J. van den Broek. Afdeling Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde, afdeling Medische Microbiologie, afdeling Medische Statistiek, afdeling Infectieziekten, Leids Universitair Medisch Centrum Inleiding Van de patiënten met een onderste-luchtweginfectie wordt ongeveer 6% in het ziekenhuis opgenomen. Dit betekent dat het grootste deel van de patiënten door de huisarts wordt behandeld. Gegevens omtrent de verwekkers van onderste-luchtweginfecties komen voornamelijk vanuit een klinische setting. Het hier beschreven onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de verwekkers van onderste-luchtweginfecties in de huisartspraktijk. Methode In huisartspraktijken in de regio Leiden werden patiënten van 18 jaar en ouder vanaf 15 november 1998 tot 1 juni 2001 voor het onderzoek gerecruteerd. Inclusiecriteria waren: a. afwijking bij auscultatie; b. en twee van de volgende drie: – temperatuur>38 °C in de afgelopen 48 uur; – hoesten of dyspnoe; – malaise, verwardheid of tachypnoe. Exclusiecriteria waren: een contra-indicatie voor een X-thorax en een conditie waarbij het onmogelijk was de patiënten te vervolgen. Voor het aantonen van voor onderste-luchtweginfecties relevante verwekkers werden sputumkweken, bloed voor serologie en keelwatten afgenomen. Na ongeveer een week werden thoraxfoto's gemaakt. Resultaten Deze tussentijdse resultaten zijn gebaseerd op 118 geïncludeerde patiënten. Aanwijzingen voor een infiltraat op de X-thorax werden gevonden bij 20% (22/110) van de patiënten. Een ziekteverwekker werd bij 64% (76/118) vastgesteld. De meest voorkomende verwekker was Influenza type A virus met 31% (37/118), waarvan een derde in combinatie met een andere verwekker. Haemophilus influenzae, Mycoplasma pneumoniae en Streptoccus pneumoniae werden gevonden bij respectievelijk 13% (15/118), 8% (9/118) en 6% (7/118) van de patiënten. Conclusie De voorlopige conclusie is dat bij slechts 20% van de patiënten met een onderste luchtweginfectie in de huisartspraktijk een aanwijzing voor een infiltraat op de X-thorax wordt gevonden. Bij 36% van de patiënten kan geen verwekker worden aangetoond. Bij de patiënten (64%) bij wie wel een verwekker wordt gevonden, is Influenza type A de meest voorkomende verwekker. Pneumokokken worden slechts bij een beperkt aantal patiënten (6%) gevonden.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen