Wetenschap

Analyse van kwalitatief onderzoeksmateriaal

Door
Gepubliceerd
10 november 2004

Dit artikel is het derde uit een serie van vier over de methoden van kwalitatief onderzoek. H&W publiceert steeds meer kwalitatief onderzoek. Een heldere beschrijving van de methodologie kan ook gewone lezers helpen om de waarde van dergelijk onderzoek beter in te schatten. In september verscheen een korte inleiding van Philipsen en Vernooy1; Hak richtte zich in het oktobernummer op waarnemingsmethoden in kwalitatief onderzoek2 en in het decembernummer gaan Van Zwieten en Willems in op de strategische betekenis van het begrip objectiviteit in het denken over kwalitatief onderzoek.

Inleiding

In dit artikel staat de kwalitatieve analyse centraal. Eerst zal ik een globale theoretische schets geven van het verloop van een kwalitatieve analyse. Daarna zal ik een aantal praktische handvatten aanreiken om het analyseproces in een verslag van een kwalitatief onderzoek op waarde te kunnen schatten. Vaak wordt analyseren als een min of meer op zichzelf staande fase in het onderzoek beschouwd: het onderzoeksmateriaal is verzameld en wordt vervolgens geanalyseerd. Dit is – overigens niet alleen voor kwalitatief onderzoek – een beperkte weergave van wat analyseren inhoudt. Dit wordt duidelijk als men stilstaat bij de betekenis van het woord ‘analyse’. Volgens Van Dale gaat het daarbij om ‘ontbinding’, ‘het uiteenleggen in bestanddelen’.3 Zo opgevat wordt tijdens het analyseren het onderzoeksmateriaal uiteengelegd naar de belangrijkste bestanddelen. Men kan hierbij denken aan de verschillende onderwerpen en indelingen die met de vraagstellingen samenhangen. Dit wijst op de belangrijke rol die het analytisch kader (met zowel theoretische als empirische termen) bij het analyseren heeft. Uit het theoretisch kader kan ook worden afgeleid welke begrippen, variabelen of classificaties met elkaar samenhangen en hoe die samenhang uitvalt. Naast analyse in de zin van uiteenrafeling is dus synthese in de zin van ‘samenstelling van een overzichtsbeeld’ of patronen zoeken met behulp van een dergelijk kader mogelijk! Welnu, in kwalitatief onderzoek is de analyse gericht op de uitwerking van het analytische kader van de onderzoeker. In die zin wordt kwalitatief onderzoek ook wel als formulerend onderzoek aangeduid: aan het eind van het onderzoek zal de onderzoeker het onderzoeksprobleem in meer passende termen kunnen beschrijven. Dit moet breed worden opgevat: het gaat zowel om het scherper formuleren van de onderzoeksvragen, het toespitsen van het waarnemingsinstrument als het benoemen van ordeningscategorieën en patronen om gegevens te bewerken en te ordenen. Probleemstelling, waarneming en analyse moeten in overeenstemming met elkaar worden uitgewerkt. De kwalitatieve analyse wordt dan ook niet alleen gekenmerkt door een serie technieken of hulpmiddelen om bepaalde gegevens te bewerken (analyse in engere zin), het gaat ook om de reflectie op en de formulering van onderzoeksvragen, waarnemingsprocedures en ordeningscategorieën (analyse in bredere zin) en dus om hulpmiddelen om dat reflectieproces te sturen.

De kern

  • Net als bij ieder ander onderzoek is de analyse in kwalitatief onderzoek gericht op de systematische beantwoording van een goed geformuleerde vraagstelling.
  • Omdat in kwalitatief onderzoek vraagstellingen en begrippenkader meestal nader moeten worden uitgewerkt, bestaat het onderzoek uit een aantal fasen waarin de analyse een steeds ander karakter heeft.
  • Veel verslagen van kwalitatief onderzoek in tijdschriften beperken zich tot een explorerende analyse waarvan de uitkomsten niet systematisch zijn onderzocht.
  • Het toelichten van ontwikkelde categorieën via citaten uit het interviewmateriaal is geen onderbouwing van de relevantie van zo'n indeling.
  • Het gebruik van focusgroepen om snel veel respondenten te ondervragen, is voor een systematische analyse dan ook veelal ongunstig.

Een schets van de kwalitatieve analyse

In de voorafgaande bijdragen is duidelijk geworden dat kwalitatief onderzoek wordt gekenmerkt door haar open karakter.12 De onderzoeker start met een deels open analytisch kader, dat in de loop van het onderzoek verder moet worden uitgewerkt. Het onderzoek is een leerproces waarbij de onderzoeker zijn voorlopige ideeën op het onderzoeksveld moet afstemmen, waarnemingsprocedures moet uitproberen en vraagstellingen toespitsen. Perioden van waarneming en analyse wisselen elkaar af, gestuurd door voortdurende reflectie op de resultaten daarvan.4 Of het nu gaat om procedures als de gefundeerde theoriebenadering, een beschrijvende samenvatting van interviewmateriaal, een etnografische analyse van observatiemateriaal of een narratieve analyse van tv-drama, bij al deze werkwijzen komen een aantal vergelijkbare analysekenmerken en analysehandelingen terug die met het open karakter van kwalitatief onderzoek samenhangen.45678

Een van de belangrijkste kenmerken van de kwalitatieve analyse is dat het hier gaat om een complex proces waarin achtereenvolgens een aantal tussenstappen worden gezet die deels op elkaar voortbouwen. Daarna kan de eindanalyse plaatsvinden om de definitieve probleemstelling te beantwoorden. Het gaat hier dus om gefaseerde werkwijzen, waarin deelanalyses plaatsvinden om tussendoelen te bereiken. De meeste stapsgewijze analyseprocedures kennen een eerste fase van exploratie en afstemming op het onderzoeksveld. Daarnaast zijn er fasen waarin specifieke producten worden uitgewerkt (bijvoorbeeld variabelen). In de laatste fase vindt de eindanalyse vanuit een definitieve vraagstelling op al het onderzoeksmateriaal plaats. Voor de meest bekende werkwijze, de gefundeerde-theoriebenadering ( kader), die zo veel mogelijk van de empirisch verkregen gegevens uitgaat hebben wij een stapsgewijze procedure uitgewerkt voor theorieontwikkeling in vier fasen.910 Elke fase is een deelonderzoekje waarin steeds nieuw materiaal wordt verzameld, de analyse op bepaalde vragen wordt gericht en gereflecteerd wordt wat de uitkomsten betekenen voor vraagstelling en begrippenkader. Zo kan de onderzoeker de opgedane inzichten steeds weer toetsen aan nieuw materiaal en een theorie opbouwen die dicht bij het onderzoeksmateriaal blijft.

Gefundeerde-theoriebenadering

Het doel bij de gefundeerde-theoriebenadering is stap voor stap een theorie te ontwikkelen die past op de verschijnselen in het veld. Vanuit een globaal idee wordt op basis van het systematisch verzamelen en analyseren van waarnemingsgegevens dit idee uitgewerkt tot antwoorden op beredeneerde onderzoeksvragen.

Freeman en Sweeney (zie kader) deden een onderzoek naar de redenen en omstandigheden waarin huisartsen geen gebruik maken van de evidence die zij wel kennen. Ook in het artikel van Hak en het artikel van Van Zwieten en Willems in het volgende nummer van H&W kwam en komt dit onderzoek aan de orde. Een gefaseerde opbouw van de analyse is in dit onderzoek niet te herkennen. Hoewel zij zich voor hun explorerende analyses hebben laten leiden door procedures (zoals coderen) ontleend aan de gefundeerde-theoriebenadering, stellen zij expliciet dat het niet hun doel was om theorie te ontwikkelen, maar algemene thema's te ontlenen aan de groepsgesprekken.11 Het is een typisch product van een explorerende analyse, herkenbaar maar met deels vage omschrijvingen van en overlap tussen de onderscheiden thema's. In volgende fasen zou men gericht vanuit deze thema's de gesprekonderwerpen kunnen toespitsen en de analyse kunnen richten op verschilpunten en achterliggende mechanismen. Dit zou beter kunnen verklaren waarom huisartsen zo te werk gaan.

Een tweede kenmerk van de genoemde procedures voor kwalitatieve analyse is dat de analyse wordt toegepast op, meestal omvangrijk, tekstmateriaal. Of het nu gaat om (media)documenten, observatiemateriaal of interviews, de onderzoeker mist veelal een uitgewerkt kader om dit materiaal meteen te ordenen, zoals dat in een vragenlijst met antwoordcategorieën gebeurt. De onderzoeker zal dus op een of andere manier de ruwe antwoorden of observaties moeten noteren. Bovendien wil men in kwalitatief onderzoek het perspectief van de onderzochten vastleggen. Dat betekent dat men het belangrijk vindt in het onderzoeksmateriaal de handelingen, opvattingen en denkbeelden van de onderzoeksgroep zo veel mogelijk in hun eigen woorden vast te leggen. Voor interviews betekent dit meestal dat de vraaggesprekken op band worden opgenomen. Omdat de waarneming in met name de beginfase van een kwalitatief onderzoek onzeker is, past de onderzoeker daarnaast controleprocedures toe (replicatie: herhaling van waarneming; triangulatie: iets vaststellen met behulp van verschillende methodes – Van Zwieten en Willems gaan in hun artikel in het volgende H&W-nummer hier nader op in) waardoor het materiaal nog eens omvangrijker wordt. Maar ruw materiaal in de zin van audio- of videobanden kan moeilijk worden geanalyseerd, er moet dus een of andere vorm van transcriptie plaatsvinden om de analyse ervan te vergemakkelijken. Dit betekent dat de kwalitatieve analyse plaatsvindt op de uitgeschreven versies van observaties, gespreksfragmenten, interviews of documenten. Ook in het onderzoek van Freeman en Sweeney werden de groepsgesprekken op band opgenomen en daarna uitgeschreven, waarbij de beide onderzoekers, die niet zelf de gesprekken hadden gevoerd, ieder voor zich de transcripten analyseerden.11 Wat de onderzoeker wel of niet in het transcript opneemt (zoals aarzelingen, stemhoogte, een veelbetekenende blik) hangt af van zijn aandachtspunten. Voor het meeste interviewonderzoek volstaat men met het weergeven van de woordelijke tekst, hier en daar aangevuld met toelichtend commentaar. Een weergave van een gesprek van arts en patiënt vraagt veelal om interactionele en contextuele toelichting bij sommige gespreksfragmenten. Vaak blijkt de noodzaak daarvan pas tijdens een eerste analyse van het materiaal. Zelfs een kleinschalig onderzoekje met vijftien vraaggesprekken van een uur levert zo al een stapel papier op van honderden bladzijden. Het open karakter van het onderzoek maakt het bovendien belangrijk om soepel met de transcripties om te kunnen gaan, omdat altijd aanvullingen noodzakelijk kunnen blijken. Het gebruik van computerprogramma's waarmee men eenvoudig met het tekstmateriaal kan omgaan is voor de analyse dan ook steeds belangrijker geworden.

De rode draad: Het onderzoek van Freeman en Sweeney

Als rode draad in de serie over kwalitatief onderzoek gebruiken we een publicatie in de BMJ. Freeman en Sweeney deden een kwalitatief onderzoek om een antwoord te krijgen op de vraag waarom huisartsen zich niet aan evidence-based richtlijnen houden. Ze hielden drie focusgroepen van in totaal negentien huisartsen (dertien mannen, zes vrouwen) in het zuidwesten van Engeland. De drie groepen bestonden uit een mix van stads- en plattelandshuisartsen, afkomstig uit verschillende, geografisch van elkaar gescheiden gebieden. Tijdens de groepsbijeenkomsten presenteerde een van de huisartsen een casus waarin hij de richtlijn niet gevolgd had, hoewel hij deze wel kende. De groep discussieerde vervolgens over de redenen waarom de richtlijn niet gevolgd was. Daarbij werd veel aandacht besteed aan de arts-patiëntrelatie en de gevoelens die het consult opriep bij de huisarts. Alle groepsbijeenkomsten werden opgenomen en voor de analyse uitgetypt. De auteurs deden drie analyses gezamenlijk, de rest individueel. Ze bespraken samen de resultaten van de analyses om gemeenschappelijke thema's vast te stellen. Uit het onderzoek bleek dat huisartsen positief stonden tegenover evidence-based richtlijnen en die ook vaak implementeerden. Barrières die implementatie verhinderden, waren onder andere de persoonlijke ervaringen van de huisarts, de arts-patiëntrelatie, het verschil tussen eerste en tweede lijn en logistieke problemen. Het implementeren van evidence is niet het resultaat van een eenvoudig lineair proces, maar van een gezamenlijke beslissing van huisarts en patiënt. En daarbij is soms de conclusie dat de regels liever niet toegepast moeten worden.

Freeman AC, Sweeney K. Why general practitioners do not implement evidence: qualitative study. BMJ 2001;323:1100-2. (zie www.bmj.com voor het volledige artikel)

De kern van de kwalitatieve analyse is het lezen van de zo geproduceerde teksten in de drievoudige betekenis van waarnemen, namelijk van tekens zoals woorden en zinnen, selecteren en interpreteren. De lezing is selectief, omdat de lezing gericht is op de beantwoording van bepaalde vraagstellingen. In het onderzoek van Freeman en Sweeney gaat het om de vraag waarom de huisartsen geen gebruik maken van de evidence die zij wel kennen. Men zou het gespreksmateriaal ook kunnen analyseren vanuit andere vraagstellingen (bijvoorbeeld over de huisarts-patiëntrelatie). De lezing is interpreterend omdat de onderzoeker aan de hand van de tekst antwoorden op die vragen formuleert in termen van het analytisch kader (begrippen, interviewonderwerpen, variabelen) dat in het onderzoek wordt gehanteerd. Het zal duidelijk zijn dat in het begin van het onderzoek, als vraagstelling en analytisch kader nog minder precies zijn uitgewerkt, dit proces een ander karakter heeft dan in de latere fasen wanneer vraagstelling en analytisch kader vaststaan. In navolging van Strauss kan men dan ook een onderscheid maken in open coderen in de verkennende fase, gericht coderen in de fase voor het uitwerken van dimensies en variabelen (zie Gericht coderen en vergelijkende analyse) en selectief coderen in de eindfase (zie: Profielkaarten) bij het beantwoorden van de vraagstelling.5 Bij alle drie de vormen van coderen legt de onderzoeker een koppeling tussen segmenten uit het materiaal en de vraagstellingen die centraal staan.

Het proces van open coderen in de verkennende fase is vooral open, tentatief en herhalend, waarbij de onderzoeker zo veel mogelijk relevante trefwoorden in de kantlijn bij de tekstsegmenten plaatst. Elk segment wordt gelezen vanuit elke afzonderlijke onderzoeksvraag. De trefwoorden in de kantlijn geven aan dat er een onderwerp voorkomt en wat daarover gezegd wordt. Voor een deel zijn die trefwoorden gebaseerd op de theorie en de veldkennis die de onderzoeker vooraf ontleend heeft aan eigen ervaring of de literatuur, maar het kan ook om nieuwe trefwoorden gaan. Daarnaast leest de onderzoeker elk segment vanuit het perspectief van de respondent: wat brengt deze, naast de onderwerpen van de onderzoeker, nog naar voren. En zoals hierboven aangegeven, wordt dit proces meermalen herhaald, omdat latere segmenten of die van andere respondenten iets duidelijk kunnen maken wat eerder nog niet was onderkend. Dit proces van open coderen levert een groot aantal trefwoorden op, zodat de onderzoeker behoefte krijgt aan hulpmiddelen om de koppeling van trefwoorden en materiaalsegmenten soepel te beheren, overzicht te houden over de gebruikte trefwoorden, segmenten met hetzelfde trefwoord met elkaar te kunnen vergelijken en de trefwoorden te ordenen en groeperen rond een centraal onderwerp. Het gebruik van de computer als hulpmiddel is dan ook al gauw noodzakelijk om het een en ander goed te beheren.

Het lezen van het onderzoeksmateriaal is aldus een creatief proces, dat gestuurd wordt door voortdurende reflectie op analysevragen, waarnemingsmateriaal (de vraaggesprekken) en ordeningscategorieën. Daarbij komt de onderzoeker tot vele ideetjes, inzichten en beslissingen, bijvoorbeeld over de verandering van trefwoorden, de herformulering van onderzoeksvragen, de aanpassing van de topiclijst of het doorvragen in vervolginterviews bij bepaalde onderwerpen. Die ideeën en beslissingen, en de achtergronden daarvan, kunnen eenvoudig verloren gaan als ze niet in memo's worden vastgelegd. Het gaat hierbij niet alleen om de ondersteuning van het geheugen van de onderzoeker. Voor een belangrijk deel is het schrijven van memo's ook het expliciteren en formuleren van de ideeën, inzichten en beslissingen die tijdens het reflecteren zijn opgekomen en die vervolgens in de analyse moeten worden toegepast. Bovendien maakt de onderzoeker ook gebruik van literatuur over het relevante onderzoeksveld, die hij met het eigen werk moet verbinden. Het uitschrijven en vastleggen van deze inzichten in memo's is een belangrijk hulpmiddel om de analyse cumulatief te laten zijn en tot herformuleringen van vraagstellingen en analysekader te komen. Freeman en Sweeney hebben het proces van open coderen niet expliciet beschreven.11 Wel geven zij zicht op het reflectieproces: zij hebben de groepsgesprekken onafhankelijk van elkaar gecodeerd en hebben de uitkomsten vergeleken om gemeenschappelijke thema's te formuleren. Het lijkt erop dat zij niet de systematiek hebben gehanteerd die hierboven wordt voorgesteld om aan de hand van de codes stapsgewijs precieze analytische categorieën uit te werken. Zij zijn meer uitgegaan van hun professionele achtergrond om ‘redenen’ te kunnen onderscheiden waarom huisartsen zo handelen. De zes thema's die zij onderscheiden, zijn redenen soms in de zin van achtergronden, motieven of condities die een rol spelen.

Als de exploratiefase is afgerond en de onderzoeker zicht heeft op de centrale onderwerpen die van belang zijn – bij Freeman en Sweeney zijn dat de zes onderscheiden thema's – zal hij het analytische kader rond deze onderwerpen verder kunnen uitwerken.11 Daartoe selecteert hij nieuw materiaal, bijvoorbeeld vijf interviews die met een aangepaste lijst van gesprekstopics gericht op deze centrale onderwerpen zijn uitgevoerd. Dit nieuwe materiaal wordt vanuit de geformuleerde vraagstellingen gelezen, waarbij nu zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de trefwoorden die hij al heeft geordend. Bij dit gericht coderen wordt de toepasbaarheid van trefwoorden getoetst, wat veelal tot aanscherping en herformulering leidt. Alleen als bestaande trefwoorden niet passen, worden nieuwe trefwoorden geformuleerd. Zo ontstaat een relatief groot bestand van gecodeerd materiaal waarbij de centrale onderwerpen van het onderzoek op verschillende manieren op diverse plaatsen in het onderzoeksmateriaal voorkomen. Door een vergelijkende analyse van segmenten waarin een dergelijk centraal onderwerp aan de orde komt, kunnen de trefwoorden rond dat onderwerp worden geabstraheerd in overeenkomsten, verschillen en variaties op achterliggende dimensies. Met deze dimensies kan al het materiaal vervolgens worden beschreven. Freeman en Sweeney waren niet gericht op het analytisch uitwerken van de door hen onderscheiden thema's, omdat zij (en de tijdschriftredactie) de resultaten van hun exploratieve analyse al interessant genoeg vonden. Verdere analyse had ongetwijfeld tot scherpere onderscheidingen geleid in motieven, dan wel achtergronden of condities die een rol spelen.

Zodra de analyse eenmaal zicht heeft gegeven op belangrijke abstracte ordeningscategorieën als dimensies, krijgt de onderzoeker behoefte aan overzichten hoe die categorieën in nieuw materiaal voorkomen en met name hoe zij aan de onderzoekseenheden (gesprekken, respondenten, organisaties) zijn gerelateerd. De onderzoeker wil dus bestanden creëren waarin het materiaal per eenheid is geordend naar de belangrijkste aandachtspunten, om zo een profiel te kunnen maken van alle eenheden met behulp van de dimensies van elk onderwerp. Dergelijke profielkaarten vormen het basismateriaal voor de vergelijkende analyse op een ander niveau, bijvoorbeeld een vergelijking van respondenten. In het onderzoek van Freeman en Sweeney kan men denken aan een beschrijving van wat elke huisarts heeft gezegd in termen van elk van de genoemde redenen om geen gebruik te maken van de beschikbare evidence. De overeenkomsten en verschillen van de respondenten met betrekking tot de centrale onderwerpen kunnen in variabelen worden uitgedrukt; soms gebeurt dat in de vorm van typen die worden onderscheiden (bijvoorbeeld de patiëntgeoriënteerde versus de receptgeoriënteerde huisarts) op grond van meerdere variabelen tegelijk. Wanneer voor alle centrale onderwerpen dergelijke variabelen zijn uitgewerkt, kan al het onderzoeksmateriaal vanuit het nu vaststaande analytisch kader worden gecodeerd (selectief coderen). Daarmee kunnen overzichten en tabellen worden gemaakt, waarin ook naar samenhang tussen variabelen kan worden gezocht.

Ten slotte zal de onderzoeker verslag doen van het onderzoek in de vorm van een onderzoeksrapport of een artikel. Het schrijven van een dergelijk onderzoeksverslag is op zich weer een vorm van analyse, waarbij vraagstelling, methoden, resultaten en conclusies in overeenstemming met elkaar en met de theoretische en veldspecifieke literatuur moeten worden geformuleerd. Bij de beschrijving van de bevindingen en hun betekenis wordt veelal gebruikgemaakt van citaten uit het onderzoeksmateriaal die deze bevindingen kunnen illustreren. In de rapportage wil de onderzoeker de beschikking hebben over voorbeeldsegmenten die relatief zelfstandig te lezen zijn en goed aansluiten bij het ontwikkelde analysekader. Dit soort centrale voorbeeldsegmenten zijn veelal in reflectiememo's al eerder besproken en vaak al van extra trefwoorden voorzien, zodat de selectie achteraf eenvoudig kan plaatsvinden.

In het voorafgaande mag al duidelijk geworden zijn dat de kwalitatieve analyse een groot aantal administratieve handelingen met zich meebrengt. Voor al dit soort werkzaamheden zijn specifieke computerprogramma's ontwikkeld (zoals Atlas-ti, Kwalitan, Nvivo, The Ethnograph, Winmax), die in verschillende mate mogelijkheden bieden om dit soort activiteiten te ondersteunen.10 De computer analyseert niet, maar ondersteunt de analyserende onderzoeker, soms met opties (woordenoverzicht, zoeken naar thema's, automatisch coderen, systematisch trefwoorden wijzigen, woorden in context weergeven) die het monnikenwerk sterk verlichten. Bovendien zorgt de computer voor systematiek in de analyse, bijvoorbeeld door alle segmenten met een specifiek trefwoord te selecteren in plaats van enkele voorbeelden die de onderzoeker zich herinnert.

Aandachtspunten bij het lezen van een analyse

Niet elk kwalitatief onderzoek start met een globale vraagstelling en/of een beperkt analytisch kader en is gericht op de ontwikkeling van gefundeerde theorie (meer hierover in het vierde artikel in deze serie van Van Zwieten en Willems). Soms gaat het slechts om de illustratie van verschillende perspectieven die worden gehanteerd of de beschrijving van een procesverloop bij twee casussen. Bovendien zal niet iedere onderzoeker de reconstructie van het actorperspectief of de leefwereld van de onderzochten even belangrijk vinden. De meest eenvoudige vorm van kwalitatieve analyse is een analyse van de antwoorden op een open vraag in een vragenlijst, waarbij men passende antwoordcategorieën wil ontwikkelen. In ander onderzoek streeft men een samenvatting na van wat de respondenten denken over enkele centrale thema's, zoals in het geval van Freeman en Sweeney. In dit soort kwalitatief onderzoek gaat het meer om empirische verkenning dan om uitwerking van een theorie zoals hierboven beschreven is. Om bij lezing van een artikel over kwalitatief onderzoek de analyse goed te kunnen volgen is duidelijkheid over dedoelstelling van het onderzoek dan ook uiterst relevant.

Een tweede aandachtspunt is het globale verloop van de analyse en vooral de systematiek daarvan. Een van de belangrijkste aspecten hierbij is de gefaseerde opzet van het onderzoek en vooral de afwisseling van waarneming en analyse die daarmee samenhangt. Het is in kwalitatief onderzoek niet verstandig om eerst al het materiaal te verzamelen en dan met de analyse te beginnen. In de explorerende fase van het onderzoek weet de onderzoeker nog niet precies wat hij wil weten, en dus zal dit materiaal onvolledig zijn gelet op het uiteindelijke analysekader. Dat betekent dus dat onvolledige interviews moeten worden aangevuld, dan wel van de uiteindelijke analyse moeten worden buitengesloten. Bovendien willen we de kwaliteit van de categorieën die we geformuleerd hebben, toetsen aan ander materiaal dan het materiaal waaraan zij zijn ontleend. Dit zal meestal betekenen dat we nieuw materiaal moeten verzamelen waarbij wij gerichter moeten observeren of interviewen om te ontdekken of die categorieën al of niet aanwezig zijn. Een tweede aspect van de systematiek van de analyse is de mate waarin de analyse is gebaseerd op al het relevante materiaal. Bijvoorbeeld moeten categorieën relevant zijn op het niveau van de respondent of de onderzoekscase en niet alleen relevant zijn in enkele fragmenten uit het materiaal van een respondent of onderzoekscase. Bovendien moet duidelijk zijn of categorieën gebaseerd zijn op overeenkomsten en verschillen tussen alle respondenten of onderzoeksgevallen, of dat de onderzoeker zich heeft gebaseerd op enkele interessante gevallen. Het is juist op deze punten dat het verslag van de analyse van Freeman en Sweeney tekortschiet.

Een derde aandachtspunt is het onderscheid tussen de analytische termen die de onderzoeker als uitgangspunt heeft genomen en waarmee de probleemstelling en de onderzoeksopzet zijn uitgewerkt en de termen die als product van de analyse moeten worden gezien. De eerste termen worden vooral gebruikt als interpretatiekader, waarvan moet worden omschreven wat eronder moet worden verstaan. Maar van de tweede soort termen willen we weten hoe ze tot stand zijn gekomen. Hier willen we inzicht krijgen in de analyse wat betreft de formulering van analytische categorieën die aan de hand van het onderzoeksmateriaal zijn ontwikkeld. Die formulering moet allereerst onderbouwd worden met empirisch materiaal, daarnaast is van belang hoe de categorie zich verhoudt tot de bestaande veldspecifieke of theoretische onderzoeksliteratuur. Beide zijn van belang om te overwegen waarom de categorie in deze bewoordingen is geformuleerd. Ik wijs op de hoofdthema's van Freeman en Sweeney (de persoonlijke ervaringen van de huisarts, de arts-patiëntrelatie, het verschil tussen eerste en tweede lijn en logistieke problemen), waarvan onduidelijk is of het nu redenen, condities of motieven zijn (zie hiervoor bij open coderen).

De empirische onderbouwing geschiedt meestal met illustraties uit onderzoeksmateriaal, bijvoorbeeld citaten uit de interviews. Daarbij moet in het bijzonder aandacht worden geschonken aan de verschillende manieren waarop de categorie voorkomt. Freeman en Sweeney hebben dit zeer uitgebreid gedaan: elk hoofdthema lichten zij met meerdere citaten toe. We moeten hierbij bedenken dat onderzoekers in artikelen niet altijd de ruimte hebben om aandacht te schenken aan de empirische illustratie van alle ontwikkelde categorieën. Bovendien bestaat het gevaar dat men de citaten uit het materiaal vanuit een ander gezichtspunt leest dan de onderzoeker met zijn categorie bedoelt. De presentatie van citaten moet dan ook goed worden ingeleid en de interpretatie ervan worden toegelicht, want bij lezen van teksten is niets vanzelfsprekend. Dat de lezer ook nog iets anders uit het citaat weet te halen, hoeft dus niet te betekenen dat de onderzoeker fout zit!

Een vierde aandachtspunt is de onderbouwing van gevonden patronen in het materiaal. Zo leidt kwalitatief onderzoek nogal eens tot de formulering van een typologie gebaseerd op de verschillen en overeenkomsten op meerdere dimensies. Men zou de indeling van Freeman en Sweeney als een aanzet tot een dergelijke typologie kunnen zien. Nou lukt het altijd wel om een indeling te maken, maar de vraag is of de indeling relevant is. De relevantie van een bepaalde indeling kan blijken uit de samenhang met iets anders, bijvoorbeeld verschillen tussen respondenten in voorkeuren of gedragingen. Dit kan blijken door de typologie en de gedragingen in een overzicht of tabel op elkaar te betrekken. In kwalitatief onderzoek kan men een verdeling wel getalsmatig weergeven, maar een statistische onderbouwing is door kleine aantallen en/of niet-aselecte steekproeftrekking meestal niet mogelijk. Wel kan men nagaan of alle eenheden volgens het patroon kunnen worden geordend, en of er condities zijn waarom sommige eenheden afwijken van het patroon. Ook kan men nagaan of een ordening volgens aan de literatuur ontleende alternatieve hypothesen al of niet past, dan wel of het patroon aansluit bij de theorie of de veldspecifieke literatuur.

Conclusie

Via een cyclisch proces van lezing, vergelijking en reflectie werkt de onderzoeker tentatief geformuleerde onderzoekstermen uit tot begrippen of variabelen die goed aansluiten bij het onderzoeksmateriaal waarin de perspectieven van de onderzochten naar voren komen. Hoewel het hier gaat om een deels onvoorspelbaar creatief proces, kunnen stapsgewijze procedures voor sturing zorgen. Daarmee is succes weliswaar niet verzekerd, maar de navolgbaarheid en de overdraagbaarheid van het onderzoeksverslag kunnen zo wel worden bevorderd.

Literatuur

  • 1.Philipsen H, Vernooij-Dassen M. Kwalitatief onderzoek: nuttig, onmisbaar en uitdagend. Huisart Wet 2004;47:454-7.
  • 2.Hak T. Waarnemingsmethoden in kwalitatief onderzoek. Huisarts Wet 2004;47:502-8.
  • 3.Geerts G, Heestermans H. Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht: Van Dale Lexicografie, 1984:177.
  • 4.Wester F. Strategieën voor kwalitatief onderzoek. Muiderberg: Coutinho, 1987.
  • 5.Strauss A, Corbin J. Basics of Qualitative Research. London: Sage, 1990.
  • 6.Mayring P. Qualitative Inhaltsanalyse. Grundlagen und Techniken. Weinheim: DSV, 1987.
  • 7.Spradley JP. Participant Observation. New York: Holt, Rinehart & Winston, 1980.
  • 8.Wester F, Verbrugge N. Op zoek naar boodschappen in sitcoms. Sociologische Gids 2000;43:243-67.
  • 9.Glaser BG, Strauss AL. The discovery of grounded theory: strategies for qualitative research. Chicago: Aldine, 1967.
  • 10.Wester F, Peters V. Kwalitatieve analyse: uitgangspunten en procedures. Bussum: Coutinho, 2004.
  • 11.Freeman AC, Sweeney K. Why general practitioners do not implement evidence: qualitative study. BMJ 2001;323:1100-2.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.