Wetenschap

Veneuze trombose onder de loep

Gepubliceerd
7 september 2010

Veneuze trombose is een wat ongrijpbaar ziektebeeld. We weten niet goed waarom sommige mensen de ziekte wel krijgen en anderen niet. Omgevingsfactoren zoals roken, het gebruik van orale anticonceptiva en langdurige immobilisatie kunnen veneuze trombose uitlokken, maar ook erfelijke aanleg speelt een grote rol. Het beeld is op basis van de kliniek vaak moeilijk te herkennen. Bovendien is het onduidelijk óf en waarmee we oppervlakkige vormen van veneuze trombose moeten behandelen. Iris Wichers deed hier promotieonderzoek naar. Erfelijke aanleg speelt een rol bij circa 60% van de patiënten met veneuze trombose. Verschillende genetische afwijkingen, bijvoorbeeld de aanwezigheid van factor V Leiden en deficiëntie van proteïne C en S, kunnen leiden tot verhoogde stollingsneiging maar verklaren niet alle gevallen van familiaire trombose. Bij ongeveer 20% van de patiënten lijkt erfelijke aanleg wel een rol te spelen, maar berust deze niet op één van de bekende stollingsafwijkingen. Er is dus nog een behoorlijke leemte in onze kennis. Het GENES-onderzoek werd opgezet om deze leemte te vullen. Hierin onderzocht Wichers 29 families waarin veneuze trombose voorkwam die niet berustte op één van de bekende stollingsafwijkingen. Zij onderzocht zowel de 65 patiënten als hun 426 familieleden. Hierbij keek zij naar stollingstests, eiwitexpressie en genexpressie. Wichers identificeerde kleine clues die een rol spelen in de erfelijke aanleg. Ondanks de fraaie opzet heeft dit onderzoek geen grote doorbraak opgeleverd in het veneuze-trombosevraagstuk. De nog onbekende erfelijke factoren zijn stuk voor stuk waarschijnlijk klein en dragen daardoor op zichzelf slechts in geringe mate bij aan het ontstaan van trombose. Het tweede deel van het proefschrift gaat over tromboflebitis. Oppervlakkige tromboflebitis wordt van oudsher beschouwd als een onschuldig ziektebeeld dat kan worden behandeld met elastische kousen, hiroïdcrème of NSAID’s. Oppervlakkige tromboflebitis kent echter (deels) dezelfde risicofactoren als diepe veneuze trombose (DVT). Bovendien kan deze zich ontwikkelen tot een DVT. Wichers onderzocht of het onschuldige imago van oppervlakkige tromboflebitis wel terecht is. Zij deed een retrospectief cohortonderzoek en vond dat 2,7% van de 185 patiënten met een oppervlakkige tromboflebitis een DVT ontwikkelde, in vergelijking tot 0,2% van de controlepatiënten (OR 10,2). Wanneer gecorrigeerd werd voor een DVT in de voorgeschiedenis was de voorspellende waarde van een oppervlakkige tromboflebitis minder groot. Uit literatuuronderzoek concludeert Wichers dat NSAID’s en laagmoleculaire heparine beide kunnen worden ingezet voor de behandeling van oppervlakkige tromboflebitis. Prospectieve onderzoeken moeten antwoord geven op de vraag hoe groot het risico van DVT bij een oppervlakkige tromboflebitis nu precies is en of preventieve behandeling geïndiceerd is. Dit netjes uitgevoerde promotieonderzoek vergroot de kennis over veneuze trombose. Het illustreert ook dat de materie complex is. Verder onderzoek is nodig om de genetische achtergrond verder te ontrafelen en de beste behandeling vast te stellen. Linda Bröker

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen