Praktijk

Afhankelijkheidscomplex

Gepubliceerd
10 mei 2004

Als huisarts kom je nog eens ergens… Vroeger meer dan nu; toen met de fiets, nu met de dienstauto; destijds omdat ik zelf wilde, nu omdat de assistente mij eropuit stuurt. Maar huisbezoeken blijven intrigerend. Ik ben op weg naar Sandra ’t Hart. Als jongvolwassene was zij beslist een mooie vrouw, maar de herinnering daaraan is in de loop der jaren aan het zicht onttrokken door zalfjes en crèmes. Zij is steeds zwijgzamer geworden, zeker nu ze al ruim vijf jaar zorgt voor haar invalide jongere broer. ‘Het gaat niet meer…’, had ze na enig aandringen de assistente fluisterend bekend. ‘Kom binnen’, zegt Sandra. Vrijwel meteen doet ze haar verhaal. ‘Zes, zeven jaar? Hoe lang al? Het is te veel. Ik zit alsmaar thuis, te wachten totdat hij mij roept. Wat moet ik anders, ik kan hem toch moeilijk in de steek laten?’ Ik vraag haar of er iets is veranderd de laatste tijd. ‘Nee, volgens mij niet. Maar mijn reserves zijn op. Híj zal er geen last van hebben: die zit lekker aan zijn computer, heeft een abonnement genomen op Canal Plus en kan nu de hele dag sport en films kijken. En maar om de haverklap om mij roepen! Dat-ie daar überhaupt tegen kan.’ ‘Tegen wat?’ ‘Mijn hemel, hij is volstrekt afhankelijk van mij! Dat kan toch niet goed zijn voor een mens?’ ‘Heb je er al eens met hem over gesproken?’ ‘Ik ben bang dat ik hem daarmee kwets. Hij heeft zo zijn eigen trots.’ De kamer van Job ligt in het achterste gedeelte van het huis, in de voormalige serre. ‘Job’, begroet ik hem. Vóór het auto-ongeval was hij al een vrolijke vent; nu, met dwarslaesie en gezeten in een rolstoel, is dat niet minder het geval. ‘Ik amuseer mij kostelijk. Met mail en internet ligt de hele wereld aan mijn voeten. Ook ben ik een studie begonnen aan de Open Universiteit. Cultuurwetenschappen, dat leek mij zo intens praktisch onnuttig, dat het voor mij uiterst geschikt is. Verder gaat alles op rolletjes.’ ‘Het klinkt bijna te eufoor, Job…’ ‘Natuurlijk had ik zo mijn aanpassingsproblemen, maar ik durf mij toe te vertrouwen aan een ander. Dat was een belangrijke stap.’ ‘Je bedoelt dat je je afhankelijk maakte…?’ ‘Ja en nee. Natuurlijk ben ik aangewezen op de zorg en begeleiding van anderen. Maar afhankelijk? Niet echt. Trouwens, wat is daar mis mee? Het is maar net hoe je daarmee omgaat. Op elkaar aangewezen zijn, is de normaalste zaak van de wereld. Het gebeurt overal!’ Hij aarzelt. ‘Waar ik mij wel zorgen over maak, is mijn zus. Zij zit alsmaar te wachten totdat ik haar roep of bel. Weet je, ik denk wel eens dat ze zich helemaal van mij afhankelijk maakt. Dat kan niet goed zijn.’ Ik loop de kamer uit, maar Sandra is weg. Een boodschap doen, vermoed ik. Ik leg een briefje neer met de mededeling dat ik binnenkort terugkom om eens met z'n drieën te praten. Op naar de volgende patiënt. Terwijl ik het gaspedaal indruk, spartelt het woord afhankelijkheid door mijn hoofd. Job en Sandra… wie is hier afhankelijk van wie? En zijn zij beiden niet afhankelijk van mij? Althans soms? Net als ik van hen… Het lijkt wel een klassiek ménage à trois.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen