Nieuws

Alleen wijzen weten niets zeker

Gepubliceerd
10 oktober 2008

Voor het eerst sinds jaren zat ik weer eens in de trein. Tegenover mij zat een oude heer die zich duidelijk zat af te vragen of het tegen de regels van de stiltecoupé was om het woord tot mij te richten. De drang om te spreken, won het al snel van de regelskwestie. ‘Tja, ja, we worden oud,’ zei hij, mij door zijn ‘we’ in het complot betrekkend. ‘Als ik die jongelui zie, denk ik: was ik nog maar zestien.’ Gelukkig was hij in het geheel niet uit op een reactie mijnerzijds. Hij wilde gewoon wat kwijt en omdat hij geen telefoontje had, deed hij het nog ouderwets door hardop voor zich uit te praten.

Terwijl de koeienloze graslanden aan mij voorbijtrokken, bedacht ik hoe ongaarne ik weer zestien zou zijn. Ik was in vrijwel alles een laatbloeier en zou daarom liever bij vijfentwintig opnieuw beginnen. Als kleine jongen lieten buurtkinderen mij bij mensen aanbellen met de tekst: ‘Goedemorgen, juffrouw Beuker, ik ben Jan de kippenneuker’, terwijl ik geen benul had waar dat over ging. Dit tot hilariteit van de aanstichters en tot woede van de aangesprokenen, die mij meermalen aan mijn oren naar het ouderlijk huis sleepten. Aldaar had mijn vader nog weinig weet van de huidige bezwaren tegen zinloos geweld. Als jongetje van tien ging ik op 4 december in opperste spanning naar school omdat Sinterklaas zou komen. Mijn ouders riepen me echter nog even binnen, want ze wilden me iets vertellen. De boodschap was verpletterend: ‘Sinterklaas bestaat niet, het is meneer Dieben die ervoor speelt.’ Zij voelden zich verplicht mij in deze kwestie van mijn onschuld te beroven, omdat mijn jongere broertje er allang niet meer in geloofde en zij mij een afgang wilden besparen. Ik was ontgoocheld en huilde tranen met tuiten. Tot ik toch nog een lichtpuntje meende te zien door te vragen of God, voor wie ik werkelijk als de dood was, dan wellicht óók niet bestond. Hierin moesten mijn ouders mij echter teleurstellen. Door dit alles argwanend geworden, probeerde ik als puber de grote raadselen des levens te ontwarren. In dat kader las ik een boekje met als titel iets als: Eeuwigheid, oneindigheid en heelal. Het raadplegen van dit werkje kan ik iedereen hartgrondig afraden. In het begin denk je nog: geinig, dat iets er altijd al was en ook altijd zal blijven, of geen begin en geen eind heeft. Linker wordt het als je leest dat het heelal onbegrensd is maar niettemin uitdijt. Mijn vriendjes deden het af met ‘nou en...’, maar ik heb het boekje nog net voor ik helemaal krankzinnig werd kunnen wegleggen. We weten meer niet dan wel. Het veiligst is maar om van vrijwel alles te denken dat het niet waar is. Want de waarheden die we op school kregen aangereikt, zijn door bijvoorbeeld de kwantummechanica of de biologie als volkomen achterlijke ideeën achterhaald. Van vrijwel niets kunnen we het ons permitteren te denken dat het de waarheid is. Daarom was ik zo verbaasd over een bespiegeling in onze kwaliteitskrant over de wijze waarop gouden medaillewinnaar Van der Weijden zijn leukemie en tourwinnaar Armstrong zijn teelbalkanker had overwonnen. De eerste had zich ‘ter beschikking gesteld’ van de medische wetenschap, zich volledig overgeleverd aan de specialisten, en dat pakte wonderwel uit. De tweede vond dat hij de vijand zelf had overwonnen: hij had gevochten als een duivel en de kankercellen uitgekotst. Wat maakt dat de een aan een ernstige aandoening overlijdt en een ander er volledig van geneest, blijft een groot raadsel. De medische ingrepen kunnen niet doorslaggevend zijn, want als bij tien patiënten dezelfde ingrepen worden toegepast, gaat een aantal wel en een ander aantal niet dood. Het ertegen vechten kan evenmin bepalend zijn, want als er één categorie kankerpatiënten is die vecht, dan zijn het wel jonge moeders met kleine kinderen. En ook daar lijkt de willekeur een grote rol te spelen. Mijn verbazing over genoemd krantenartikel betrof dan ook vooral de zekerheid waarmee deskundigen stelden dat positief denken of tegen de ziekte vechten niet hielpen. Onderzoeken wijzen uit dat gelovige mensen bij bepaalde ziekten een grotere kans op genezing hebben. Patiënten die nog hooguit een etmaal te leven hebben, weten het een week te rekken tot de dochter uit Australië over is. En oude mensen aan wie de kinderen de jobstijding komen brengen dat ze naar een tehuis moeten, blijken eieren voor hun geld te kiezen en vredig – en tijdig! – in te slapen. Het lijkt mij vooralsnog het veiligst en het meest belovend als we met z’n allen toegeven dat we er geen bal van snappen!

Hans van der Voort hvdvoort@knmg.nl

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen