Wetenschap

Baten van extra vitamine D voor zwangeren en zogenden nog steeds onduidelijk

Samenvatting

Wiersma Tj, Offerhaus PM, Jans SMPJ, Schagen van Leeuwen JH. Baten van extra vitamine D voor zwangeren en zogenden nog steeds onduidelijk. Huisarts Wet 2009;52(8)408-9. In het nieuwe rapport van de Gezondheidsraad over de vitamine-D-voorziening van de Nederlandse bevolking wordt geadviseerd dat zwangeren en zogenden voortaan dagelijks 10 microgram vitamine D moeten gaan gebruiken. Dit advies is onvoldoende onderbouwd omdat de daarmee te bereiken gezondheidswinst onduidelijk is, zo stellen de auteurs van deze beschouwing. Zij schreven deze namens het Nederlands Huisartsen Genootschap, de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie.

De kern

  • De Gezondheidsraad adviseert zwangeren en zogenden dagelijks 10 microgram vitamine D in te nemen.
  • Er is onvoldoende bewijs dat dit advies gezondheidswinst oplevert.

Naar aanleiding van een rapport van de Gezondheidsraad uit 2000 over diverse vitamines B, vitamine D en calcium hebben het Nederlands Huisartsen Genootschap, de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie in 2001 in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde betoogd onvoldoende reden te zien voor routinematige suppletie van vitamine D aan zwangeren en zogenden. Klinisch relevante effecten van artificiële verhoging van de inname van vitamine D door zwangeren en zogenden waren indertijd niet aangetoond en werden niet aannemelijk geacht.1 Naar aanleiding van nieuwe publicaties over vitamine-D-tekorten hebben dezelfde organisaties enkele jaren later de meest prangende vragen over de voorgestelde specifieke aandacht voor - de dit keer allochtone - zwangeren en zogenden nog eens herhaald: welke pathologie beoogt men hiermee precies te voorkomen en waarom richt men zich specifiek op zwangeren en zogenden?2

Nieuw rapport Gezondheidsraad

Inmiddels is een nieuw rapport van de Gezondheidsraad verschenen over de vitamine-D-voorziening van de Nederlandse bevolking.3 Een korte samenvatting daarvan stond in het februarinummer van dit blad.4 De adviezen voor zwangeren en zogenden blijken goeddeels ongewijzigd. De raad adviseert deze groepen een dagelijkse suppletie van 10 microgram vitamine D. We lezen echter in het rapport niets over de redenen om een specifieke aanbeveling voor zwangeren op te nemen. Uit tabel 1 van het rapport blijkt dat de prevalentie van een vitamine-D-tekort - gedefinieerd als een serumcalcidiolspiegel van minder dan 30 nmol/l - onder zwangeren met een lichte huidskleur niet hoger is dan bij andere volwassenen met een lichte huidskleur. Vermoedelijk geldt hetzelfde bij de vergelijking van zwangeren met niet-zwangeren met een donkere huidskleur, hoewel de gemiddelde serumcalcidiolspiegel bij deze groeperingen lager ligt. Over klinisch relevante effecten van routinematige substitutie met vitamine D bij zwangeren en zogenden hebben we geen informatie kunnen vinden. Dat relatief kortdurende inname van vitamine D in de vruchtbare levensfase bijdraagt aan de preventie van osteoporotische fracturen diverse decennia later, lijkt ons op fysiologische gronden zeer onwaarschijnlijk.

Discussie

Teleurstellend aan het rapport is dat de auteurs enerzijds niet ingaan op de kritiek zoals eerder is verwoord in een wetenschappelijk tijdschrift en dat zij geen enkele poging hebben gedaan die te weerleggen. Dat blijkt ook uit het feit dat de Raad de zo-even aangeduide publicaties niet in de lijst van geraadpleegde literatuur heeft opgenomen. Daarmee onttrekt de Raad zich aan de reguliere wetenschappelijke discussie. Dit is des te opmerkelijker, omdat de commissie anderzijds wijst op de wenselijkheid van uniforme voorlichting over het gebruik van extra vitamine D, dan wel verrijkte voedingsmiddelen. Hoe denkt de commissie deze uniformiteit te bereiken, als zij zonder overleg opnieuw adviezen uitbrengt die al eerder zijn bekritiseerd?

Conclusie

Wij vragen ons af of het niet tijd wordt om de werkwijze en samenstelling van commissies die zich bezighouden met voedingsadviezen eens kritisch tegen het licht te houden. Terwijl grote delen van de geneeskunde zich bekommeren om evidence-based medicine, waarbij adviezen op klinisch relevante eindpunten moeten zijn onderbouwd, is dat bij voedingsadviezen zoals extra vitamine D in veel mindere mate het geval en richt men zich meer op biochemische parameters. Uit de gegevens over de samenstelling van de commissie en de gegevens over de deelnemers aan de werkconferentie blijkt dat bij de opstelling van de adviezen geen huisartsen, verloskundigen en gynaecologen betrokken zijn geweest, terwijl in de brief met aanvullende vragen aan de Raad (zie bijlage B bij het rapport) wel om afstemming met deze beroepsgroepen was gevraagd. Het lijkt zaak om in dit soort commissies in de toekomst ruimhartig plaats in te ruimen voor praktiserende medici, zodat er meer aandacht ontstaat voor klinisch relevante effecten en er bovendien wordt nagedacht over hoe de aanbevelingen praktisch moeten worden gerealiseerd in de praktijk.

Literatuur

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen