Wetenschap

De leugen in het kwadraat of min maal min is plus

Gepubliceerd
10 juli 2002

De onschuldigheid waarmee ik gestrikt werd voor dit essay… De even achteloze suggestie: ‘Het “makkelijkst” is het verhaal van Brodkey. Niet te lang, herkenbare materie.’ Hoe kon men weten, dat de herkenbaarheid van de problematiek mij bijna fysiek pijn zou doen?

Laat ik echter eerst, veilig, mijn blik wenden tot de auteur en zijn boek. Harold Brodkey (1930-1996) is geboren als Aaron Roy Weintraub. Zijn moeder overleed toen hij twee jaar oud was. Zijn vader ‘verkocht’ hem aan Joseph en Doris Brodkey. Zijn pleegvader misbruikte hem seksueel. Zijn pleegmoeder mishandelde hem geestelijk. Dit alles naar eigen zeggen. Zijn schrijversfaam berust vooral op de verhalenbundel Verhalen op bijna klassieke wijze. Later werd hij, naar hij zegt bij zijn laatste homoseksuele contact, met aids besmet. Hij baarde opzien toen hij in The New Yorker zijn To my readers publiceerde, een brief die opent met de woorden ‘Ik heb aids. Ik ben hier verbaasd over’ en eindigt met ‘Bid voor mij’. Een tweede brief in hetzelfde blad kreeg de wrange titel Dying: an update. De Nederlandse vertaling van beide stukken, Het verhaal van mijn dood verscheen postuum. Zijn stijl is barok, overdadig, vol adjectieven en beeldspraak. Gothisch bijna. Anderen daarentegen beschouwen zijn stijl als wijdlopig en statisch beeldend. Hij staat te boek als een writer's writer, nauwelijks geliefd bij het grote publiek. Uitgeverij Amber ging bijna failliet aan het uitgeven van de vertaling van Verhalen op bijna klassieke wijze, waaraan de vertaler drie jaar fulltime werkte. Van de gelauwerde bundel werden slechts enkele tientallen stuks in Nederland verkocht. Ik denk dat ik weet hoe dat komt. De leugen als gewaardeerd element van beschaving is in de jaren zestig verdwenen. Niet dat er niet meer gelogen wordt, natuurlijk niet. Maar vóór die tijd moest je, bijvoorbeeld, je stand ophouden. Nu we geen stand meer hebben, hoeven we hem ook niet meer te veinzen. In de VS ligt dat, zeker in het conservatieve centrale deel, wel anders.

Synopsis

In Een verhaal op bijna klassieke wijze1 neemt schrijver Harold Brodky de lezer mee naar zijn jeugd. Als dertienjarige jongen woont hij met zijn pleegmoeder in een flat in een voorstad van St. Louis in de Mid-West van de Verenigde Staten. De pleegmoeder, Doris, heeft borstkanker. Daarmee terroriseert zij haar omgeving dusdanig, dat iedereen – vroegere vriendinnen, moeder, dochter, broers en zuster – de benen heeft genomen. De pleegvader is ook ziek en, elders, langdurig opgenomen. ‘Buddy’, zoals hij genoemd wordt door zijn pleegouders, blijft alleen over en krijgt de volle laag. Nooit kan hij het goed doen. Doris' troefkaart is haar pijn. De zoon denkt: ‘Ik vond dat ik op z'n minst het fatsoen kon hebben om er niet medeplichtig aan te zijn dat haar pijn erger werd. Maar de lijst met punten die haar, naar eigen zeggen, pijn deed werd almaar langer: ze ergerde zich wanneer ze zag dat ik opgewekt was of een lang gezicht trok; en een neutrale blik was voor haar aanleiding om te denken dat ik haar benardheid was vergeten; ze vond het vreselijk wanneer ik iets over sport zei, maar ze vond het ook vreselijk als ik niets aan sport zou doen – het bracht háár in diskrediet als ik een moederskindje was.’ En als het kind op haar afloopt, is de reactie even ambivalent: ‘Ga weg, raak me niet aan – anders doe je me pijn!’ Maar wanneer het kind van school komt en haar met een neutraal ‘dag, mama’ groet, is haar reactie: ‘Is dat alles wat je hebt te zeggen? Ik heb píjn. Kan het jou niets schelen God, o God, wat ben je toch een egoïst. Het zit me tot híer.’ Bang voor deze woorden, wil het kind het de volgende dag beter doen en vraagt hoe het met de pijn is. Boosaardig klinkt dan de repliek: ‘Imbeciel! Ik wil er niet aan denken! Het was net over! Kijk nou eens wat je hebt gedaan – door jou is het teruggekomen… Ik wil niet de hele tijd aan de pijn worden herinnerd!’ Onder deze ambivalentie – deze double bind schuilt een machtsstrijd. Soms via banale dingen, zoals geld. Toen Buddy van een neefje tien dollar kreeg, was Doris' reactie: ‘Die moet ik hebben, ik ben ziek, ik heb ontzettend hoge kosten. Wil je me het geld niet geven? Gun je me niet een beetje plezier in mijn leven? Ik zou best op een goed tijdschrift geabonneerd willen zijn.’ Buddy verstopt voortaan al zijn geld in sokken, achter foto's – maar het verdwijnt altijd. Terwijl hij op school zit, gaat Doris op zoek. In zijn benarde situatie spijbelt het kind een dag van school om op een stille plek in de natuur een strategie te ontwikkelen om de crisis het hoofd te bieden. Zeer plastisch wordt beschreven hoe hij zich probeert voor te stellen een vrouw te zijn. En dan lukt het hem zich te vereenzelvigen met Doris: ‘Middelbare leeftijd, door littekens ontsierd, slappe huid, mijn stem anders dan hij voorheen geweest was.’ ‘Mijn mond schrijnde door de pijn door de druk van verbittering.’ ‘Het was bijna alsof er stoom in mijn keel zat; mijn mond brandde van de boze woorden.’ ‘Maar als ik me verbeeldde dat ik een vrouw van middelbare leeftijd was, een vrouw als Doris en dat mijn beide borsten er af waren gesneden en mijn man ten dode was opgeschreven en mij op zijn sterfbed verwenste en zich van mij afkeerde en al die jaren, die hij met me gedeeld had afgrijselijk noemde en dat ik nog steeds een egoïstische vrouw was, die naar triomf hunkerde (…) dan waren mijn pijn en angst zo hevig dat het logisch was, dat ik mijn verstand zou verliezen.’ Buddy komt tot de conclusie dat zulke pijn door altruïsme kon worden verzacht. ‘Gulheid ontlastte je trouwens toch al van elk gevoel van armoede. Dat wist ik uit ervaring. Ruimhartig zijn voor anderen bereidde je op het sterven voor. Veel gretigheid ten aanzien van jezelf was je dan kwijt; je was tot rust gekomen.’ Vanaf dat moment benadert Buddy Doris alsof ze de edelmoedigste vrouw was die men zich voor kon stellen, ‘alsof ze mij mijn hele leven met louter goedheid had bejegend. Ik wees op haar vriendelijkheid, haar moed, haar altruïsme.’ Doris reageert met een driftaanval, maar draait geleidelijk bij en begint te lijken op de Doris, zoals Buddy zich die voorstelt. Ze is zelfs zo ruimhartig dat ze erop staat dat hij naar Harvard gaat om te studeren met de beurs die hij gekregen heeft. De kanker gaat in remissie. Door haar veranderde gedrag komt haar familie weer bij haar terug. Ze heeft hem dan ook minder nodig, maar blijft het meeste respect voor hém opbrengen. Wanneer Doris uiteindelijk toch, na drie jaar, op haar sterfbed ligt, komt Buddy terug. ‘Doris zei: “Ik heb op je gewacht. Ik heb je gemist, Buddy. (…) Ik kan niet meer zo goed toneelspelen – dus als ik gezichten trek of geluiden maak, moet je niet schrikken en direct de zuster erbij halen: laat me gewoon doorpraten.’ En dan probeert ze met Buddy in het reine te komen. Maar deze volhardt in zijn spel. ‘U bent altijd een goede moeder geweest.’ ‘O Buddy, ik was vreselijk.’ ‘Nee, mama. Nee, dat was u niet.’ En zo sterft Doris, zonder hem écht te bereiken.

Dit artikel is een voorpublicatie uit het boek ‘Ziektebeelden -essays over literatuur en geneeskunde’, samengesteld door Frans Meulenberg, Jan van der Meer en Arko Oderwald. In H&W verschijnen vijf hoofdstukken als voorpublicatie. Het echte boek verschijnt op 18 september 2002 bij uitgeverij Lemma, Utrecht. Meer informatie via: karin.vlug@lemma.nl

De schok van herkenning

De ellende van de studie psychiatrie is, dat je je onschuld verliest. Je kunt nooit meer iemand gewoon een klootzak vinden. Altijd zijn er wel redenen voor het gedrag aan te voeren. En dat heeft het effect van vrijpleiten. In de tijd dat ik studeerde, bestond het ziektebeeld ‘hysterie’ nog. Kenmerken: onechtheid, theatraliteit, egoïsme en infantiliteit. Met een schok herkende ik mijn eigen moeder. Diezelfde schok had ik bij het lezen van het gedrag van Doris. Die boosaardigheid, die onechtheid, dat steeds jezelf op de voorgrond stellen. Centraal in dat gedrag staat de leugen. Niets is zo, omdat het gewoon zo is; alles wordt vervormd naar de werkelijkheid zoals die volgens de hysterica zou moeten zijn of, kwaadwillig, zo verondersteld wordt te zijn, om vervolgens de ander te kunnen veroordelen. Eind negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw werden de mensen voor de leugen opgeleid. Het werd als een teken van beschaving gezien om zich onecht te gedragen. De vrouw was zwak. De man was ridderlijk. Mijn grootouders van moeders zijde hadden geen cent te makken; ze deden alsof ze welgesteld waren. Seksualiteit bestond niet. Intrigeren – de leugen als gezelschapsspel – was de boodschap, om te bereiken wat je wilde.

De zwakte van de partner als katalysator van terrorisme

Voor het tegenspel, als essentieel element, is nog een argument. De rol van de man in de ontwikkeling van hysterie. Hysterie kan zich slechts ontwikkelen bij de gratie van een slappe echtgenoot. De man die zich laat inpakken en de boel maar op zijn beloop laat. Bij Doris is de man letterlijk afwezig, maar in feite is de áánwezigheid van een man die geen tegenspel biedt, essentieel. Buddy's tegenspel, hoe onbeholpen ook, is wat haar beter maakt. Dat is wat ik mijn vader kwalijk neem, ondanks het feit dat ik hem buitengewoon waardeer. Ik heb hem vaak gevraagd stelling te nemen tegen de overduidelijke onwaarachtigheid en onjuistheid van de tirades van mijn moeder. Hij pikte het. Ook als wij, kinderen, de dupe waren. In feite heeft me dat mijn vader gekost. Bij zijn tweede hartaanval wisten we allebei dat de derde en waarschijnlijk fatale, niet lang uit zou blijven. In het ziekenhuis vroeg hij mij uitdrukkelijk of ik voor mijn moeder zou zorgen als hij er niet meer zou zijn. Een blinde woede maakte zich van mij meester. Dát beloven zou mij compleet uitleveren aan haar luimen! ‘Je hebt het je vader, op zijn sterfbed beloofd!’ Ik kon het niet! Hij begreep het niet of wilde het niet begrijpen. Hij is gestorven zonder dat we de kans hebben gekregen het nog eens goed door te spreken. Dat verdriet me meer dan ik zeggen kan. Ik hield, en houd, van mijn vader! Maar de nagedachtenis is bezoedeld.

Wat kan de dokter leren van dit boek?

De hysterie komt als zodanig niet meer voor in de DSM-classificatie van psychische stoornissen. Daarvoor was het beeld ook te veel door de culturele omstandigheden rond het jaar 1900 bepaald. Er is echter een opvallende gelijkenis met de ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ en die komt nog wel degelijk voor. Het kenmerk is de onechtheid. De leugen. De machtsstrijd. De strategie is in principe: maak, dat je weg komt! Maar er zijn alternatieven. Die van Buddy is er één van: paradoxale therapie. De leugen in het kwadraat of min maal min is plus! Het is echter, zeker als huisarts, die nog een leven verder moet met deze patiënt en zijn of haar omgeving, een riskante. Omdat in Zo'n lange relatie leugens op den duur altijd hun tol eisen. Mijn stellige overtuiging is, dat de leugen ontkrachten de beste houding is. Wees op je hoede wanneer je ‘de beste’, ‘de énige’ genoemd wordt. Ga op je achterste benen staan wanneer je gechanteerd wordt. Reageer onmiddellijk. Uitstel doet het net samentrekken. Laat je niet manipuleren en ontkracht de leugen door hem niet te accepteren, ook al zou het nóg zo prettig zijn om het je maar aan te laten leunen op dát moment. De consequenties van meegaan kunnen vreselijk, soms zelfs afgrijselijk zijn. Het maakt je machteloos. Het kan er toe leiden dat je dingen doet, die je in de verste verte niet zou willen. Sta voor de waarheid, laat je niet tot de leugen verleiden om gelijk te krijgen. Accepteer de spelregels niet. Toon karakter. Zég gewoon: ‘Ik vind, dat u mij chanteert (de zaak verdraait, probeert via slinkse wegen uw doel te bereiken, enzovoort). Dat pik ik niet en het zou er zelfs toe kunnen leiden, dat juist niet gebeurt wat u graag wilt. Tussen volwassenen past een discussie op grond van argumenten die helder zijn.’ In feite denk ik dat dát ook is wat er werkelijk gebeurd is. Niet zozeer de paradoxale houding van Buddy, maar het feit, dat hij zich aan Doris' macht onttrok door zijn eigen weg te kiezen, ruggengraat toonde, heeft hem uit de machtsstrijd kunnen vrijmaken. Dokter, laat Buddy, in die zin, een voorbeeld voor u zijn!

Literatuur

  • 1.Harold Brodkey. Verhaal op bijna klassieke wijze. In: Harold Brodkey. Verhalen op bijna klassieke wijze. Vertaling: Ronald Cohen. Amsterdam: Amber, 1993.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen