Wetenschap

De ongerijmdheid van pijn

Gepubliceerd
10 oktober 2004

Samenvatting

In de serie Literatuur en ziekte publiceren we dit jaar drie artikelen over pijn. Dit eerste van Henriëtte van der Horst gaat over het (on)vermogen pijn te beschrijven. Sophie Vandamme en Arko Oderwald gaan in ons novembernummer in op het beschrijven van pijn bij kanker. Zijn beschrijvingen van pijn alleen mogelijk als de pijn weer over is? En ten slotte rafelt Han van Wietmarschen in ons decembernummer empathie en compassie uiteen. Wat heeft een dokter nodig om pijn te begrijpen?

Als ik degene die voor mij zit vraag haar buikpijn te omschrijven kijkt ze me hulpeloos aan. Nou ja, het doet pijn, pijn is pijn. Ik probeer het met voorbeelden: is het een stekende pijn, of brandt het? Is het een gevoel van krampen die steeds opkomen en dan weer langzaam verdwijnen? Of is het een zeurende pijn? Al die beschrijvingen slaan niet aan. Het is pijn, gewoon pijn. Het is vervelend, het houdt haar bezig. Ze maakt zich er zorgen over, en misschien wel belangrijker nog, ze wil er van af. Mijn doorvragen over de pijn hindert haar, ik moet haar onderzoeken, en de oorzaak van de pijn vinden en wegnemen. Artsen willen uit de aard van de pijn aanwijzingen voor een mogelijke oorzaak afleiden. Krampende pijn in de flank of buik met pieken en dalen kan wijzen op een niersteen die het lichaam probeert uit te drijven. Een zeurende pijn kan passen bij een ontstekingsproces. Daarom vragen ze door om zich een beeld te kunnen vormen van die uitermate subjectieve ervaring die pijn heet. Dat is een lastige opgave, want hoe beschrijf je het beste de ervaring van pijn, pijn waar je soms in ondergedompeld bent? Sommige mensen kunnen beeldend hun pijn beschrijven: ‘er kronkelt een vuurslang in mijn darmen, ik voel hem de bocht omgaan’. ‘Elke nacht opnieuw knaagt er een bever aan mijn been.’ Veel mensen vinden dat juist erg lastig: pijn is een diffuse ervaring. Ze zijn zich bewust van iets dat er is, dat er niet hoort te zijn, en dat hen hindert. Het merkwaardige is dat artsen vaak het idee hebben dat hoe beeldender de pijn beschreven wordt hoe groter de kans is dat het om pijn gaat die niet lichamelijk te verklaren is, om ingebeelde pijn. De vraag is of dat idee recht doet aan de werkelijkheid. Ik geloof niet dat daar ooit onderzoek naar gedaan is. Is de een niet gewoon beter in staat dan de ander om de eigen gevoelens en ervaringen te beschrijven?

Een cirkel van verwachting en pijn

Terwijl we ongemakkelijk worden van patiënten die hun pijn al te beeldend beschrijven, kunnen we gefascineerd raken door literaire beschrijvingen van pijn. In het verhaal Het pijncontinuüm in de bundel Verhalen op vrijwel klassieke wijze beschrijft Harold Brodkey hoe een kleine jongen de pijn ervaart die zijn oudere zusje hem bij herhaling toebrengt. Het begint onschuldig. De ikpersoon vertelt hoe hij als klein jongetje, dik ingepakt, met zijn zusje Nonie naar buiten gaat. Ze spelen onder de veranda van hun ouderlijk huis. Zijn zusje duwt hem door een gat in het hek naar binnen. Omdat hij zich schaaft aan stukjes afgebroken hout doet hij zich pijn. Er volgt een eerste observatie over pijn: ‘Pijn is in de meeste gevallen minstens voor een deel hetzelfde gevoel als wanneer je je hebt gebrand.’ Een kind met oog voor detail, denk je als lezer, zoals ook blijkt uit de precieze beschrijving van zijn omgeving: de grond, het stof, het afval dat zich onder de veranda bevindt wordt minutieus beschreven. Het is tijd om te spelen. Dan blijkt dat Nonie een voorliefde heeft voor een speciaal soort einde van het spel: ‘Je bent stout geweest, ik moet je een pak slaag geven.’ Daar heeft hij inmiddels ruime ervaring mee opgedaan. Hij beschrijft hoe zijn ontblote zitvlak een nieuw soort zintuig lijkt te hebben: het ‘ziet’ de slag met de pop aankomen. De ene keer is dat zachtjes en is het snel afgelopen, zijn zus verliest de interesse in wat ze doet. Een andere keer wordt er op losgebeukt met de pop.

Brodkey beschrijft wat de verwachting dat iets pijn gaat doen teweegbrengt. Het lichaam, en speciaal dat deel waar de pijn waarschijnlijk zal optreden, bereidt zich voor. Het krijgt als het ware een extra zintuig, wordt nog gevoeliger voor de pijn. Soms kun je de pijn die je verwacht verminderen, – door je buikspieren aan te spannen kan de stomp in je buik minder hard aankomen – maar vaak is het niet mogelijk om een dergelijke beschermende actie te ondernemen. Dan ben je hulpeloos overgeleverd aan de pijn die je aan ziet komen. De pijn wordt gevoed door alle eerdere ervaringen. Als de pijn maar vaak genoeg optreedt raak je gevangen in een cirkel van verwachting en pijn. Mensen die leven met chronische pijn ervaren dat aan den lijve. Als de pijn even minder wordt of afwezig is, komt onweerstaanbaar, en vaak overheersend, de gedachte aan het weer terugkomen van de pijn op. Daarmee wordt geanticipeerde pijn ervaren pijn, een continuüm van pijn. Brodkey noemt in dit fragment ook een ander wezenlijk aspect van pijn: de ongerijmdheid. De ongerijmdheid wordt hier mede bepaald door het gegeven dat zijn zus hem dit aandoet. De pijn die hij voelt maakt ook dat zijn betrekking tot de wereld om hem heen drastisch verandert. Het vanzelfsprekende is weg, de wereld is onleesbaar, ongerijmd geworden. Hij zit gevangen in een storm van ongerijmdheid. Hoe kun je dan jezelf hervinden? De meeste pijn die we ervaren gaat snel genoeg weer weg, zelfs als we hem niet goed kunnen verklaren. Maar soms is pijn te heftig, te overheersend en dan raak je verdwaald in een dergelijke ongerijmde wereld, waarin alles anders is dan het was. Wie of wat helpt je daaruit?

Brodkeys hoofdpersoon, een kind, heeft zich tevergeefs gewend tot degenen die bij uitstek in staat zouden moeten zijn hier iets aan te doen. Het is duidelijk dat dit soort spelen al een tijdje aan de gang is, maar zijn ouders blijken niet van zins, of misschien wel niet bij machte om in te grijpen. Ze kunnen Nonie niet aan, ze maken er ruzie over wie haar zou moeten aanpakken, over wiens schuld het is dat ze zo is. Ze vergoelijken het: misschien is haar gedrag wel niet eens zo erg als je ziet wat er in de rest van de wereld allemaal plaatsvindt. Hij onderwerpt zich min of meer gelaten aan Nonies grillen. Hij leert in te schatten hoe erg het deze keer zal zijn. Hij bedenkt zelf een verklaring waarom ze zo doet en waarom ze hem iedere keer zijn kleren uittrekt:

Na een korte overpeinzing over het raadselachtige dat juist vrouwen nieuwsgierig zijn naar pijn vertelt de ikpersoon wat zich die middag onder de veranda afspeelt. Nonie port met een stok, een namaakstethoscoop, in al zijn lichaamsdelen, alsof ze een arts is die het lichaam onderzoekt, of zelfs opereert. Ze maant hem steeds om flink te zijn. Ze poert achter zijn ballen, in het zachte vlees tussen zijn benen, in zijn mond en in zijn oor.

Hij begint wat tegen te spartelen, maakt een snelle inventarisatie van de mogelijkheden om te ontkomen aan wat hem verder te wachten staat. Hij doet een poging om te vluchten en vindt dan zelfs een wapen om zijn zus te lijf te gaan, een oude bezemsteel, maar binnen de kortste keren heeft zij hem ontwapend. Ze keert zijn eigen wapen tegen hem. De bezemsteel wordt gebruikt om hem af te ranselen. Ook schopt ze hem en op die plaats voelt hij een soort houten knoest komen. Eerst lijkt het wat verdoofd, maar dan komt vandaar uit de pijn, die hij in het midden het ergste voelt. Maar aan de rand is de pijn het meest onthutsend, omdat de ikpersoon van daaruit onder de voeten gelopen wordt. Hij beschrijft gedetailleerd alle sensaties, maar ook de bijkomende gevoelens: de verrassing dat het dit keer zo gaat, het ongeloof dat zijn zus hem op deze manier weet te raken, en de zekerheid dat zijn moeder hem ook dit keer niet zal beschermen. Hij moet maar leren hoe er mee om te gaan. Zijn zus is een volstrekt raadsel voor hem. Hij neemt waar wat ze doet, wat ze lijkt te denken, ziet dat ze gaat lachen, ziet zelfs dat ze het besluit neemt te gaan lachen om zijn ademnood. Hij ziet dat zij zich gerechtvaardigd acht in haar woede en mishandeling: hij heeft zich misdragen, is een klier. Brodkey beschrijft hier haarscherp hoe mishandelaar en mishandelde, beul en slachtoffer, elkaar gegijzeld houden, zonder het expliciet te benoemen. Ze zitten beiden gevangen in hetzelfde spel. Hij probeert haar te begrijpen, en haar gedrag te rechtvaardigen en zij ziet die rechtvaardiging in zijn gedrag en zal dus doorgaan.

Als er bloed vloeit

Het verhaal gaat verder, de ‘behandeling’ en daarmee de pijn, houdt niet op. Eerst is er de verrassing, als de pijn plots komt maar niet allesoverheersend is. Dan komt de woede, ook over het omvermogen om zich zelf te verdedigen. Ten slotte stroomt hij over van sensaties en verliest alle besef van tijd. Zijn oriëntatievermogen is weg en hij betreedt een ander continuüm: dat van de pijn.

Nonie gaat door met haar broer te slaan te schoppen en met een bezemsteel te bewerken. Zijn pijn en het feit dat hij zich niet meer kan verzetten vormen de rechtvaardiging voor haar handelen. De intensiteit van de pijn neemt zodanig toe dat al het andere zijn betekenis verliest. Er is alleen nog maar pijn en de afstand naar pijnloosheid is niet meer te overbruggen. Dan komt er het moment dat Nonie met de bezemsteel in zijn oogkas stoot. Er vloeit bloed. Op dat moment plaatst hij de pijn in een ander perspectief. Pijn is tenslotte alleen maar pijn. Als er bloed vloeit wordt het serieus, dan is er iets kapot, misschien wel onherstelbaar kapot gemaakt. Hij begrijpt dat de pijn die hem teisterde, dat zijn zus die hem teisterde alleen maar een voorbereiding waren op wat er in de jaren die volgen zal komen.

Brodkeys beschrijving van de pijn die zijn zus hem toebrengt houdt je tegen je wil gevangen. Je kunt het verhaal niet naast je neerleggen, al krijg je er een onbehaaglijk gevoel bij: neem je niet een voyeuristisch kijkje in het leven van een ander? Hij neemt je mee in zijn eigen persoonlijke pijncontinuüm en maakt je deelgenoot van zijn ervaringen, van zijn gevoel en van zijn gedachten over die ervaringen en dat gevoel. Brodkey hanteert in dit verhaal, zoals in de meeste verhalen in zijn bundel de ikvorm. Dat is verraderlijk, omdat het daarmee autobiografisch lijkt te zijn. Toch zijn het verhalen, ‘op vrijwel klassieke wijze’. Het is literatuur en geen autobiografisch geschrift. Al heeft hij er mogelijk, misschien zelfs wel waarschijnlijk, autobiografische elementen in verwerkt, het pijncontinuüm blijft een verhaal, een verhaal dat je verleidt om te geloven dat het beschrevene echt heeft plaatsgevonden.

Het uitdrukkingsvermogen van de ander

Veel later heeft Brodkey ook zijn eigen ervaring met pijn en lijden beschreven. Vlak voor zijn overlijden in 1996 houdt hij een dagboek bij: Het verhaal van mijn dood. Ook daarin slaagt hij erin datgene wat slechts weinigen onder woorden kunnen brengen te vertellen.

Hij ontwaakt met het gevoel dat hij weer jong is – zich ervan bewust dat zich een metamorfose heeft voltrokken. In zijn verhalen heeft hij prachtige metamorfosen beschreven. De hoofdpersoon uit Het pijncontinuüm maakt een verandering door op het moment dat er bloed vloeit. Hij beseft dan dat pijn alleen maar een voorbereiding was op het serieuze gedeelte van het lijden, dat ongetwijfeld nog zal volgen. Brodkey slaagt er in pijn te omschrijven en daardoor te transformeren in een ervaring die niet alleen hij zelf, maar ook een ander kan begrijpen. Hij lijkt te knabbelen aan het idee dat een essentieel kenmerk van pijn is dat ze alleen te voelen is door degene die de pijn ervaart, en daarmee voor anderen onbegrijpelijk is. Juist dat onbegrijpelijke van pijn, of het onbegrepen zijn is wat mensen moeilijk vinden, wat hen machteloos maakt. Artsen kunnen hun patiënten uitnodigen hun pijn onder woorden te brengen, niet alleen maar om een meer accurate diagnose te kunnen stellen, maar juist ook om de ander te begrijpen. Pogingen om de ander zijn pijn te laten beschrijven zijn vaak tot mislukken gedoemd. Dat is lastig, maar niet onoverkomelijk in een consult. De patiënte die niet kon aangeven wat voor soort pijn ze had – het is gewoon pijn – kon wel de gevolgen van de pijn beschrijven en daarmee haar eigen verhaal vertellen. Dat leverde niet alleen een diagnose, maar ook begrip op. Tegenover degenen die hun pijn niet onder woorden kunnen brengen staan degenen die soms maar al te welbespraakt hun pijn omschrijven. Na het lezen van Brodkey's verhalen is het ongemakkelijke gevoel dat ik had bij iemand die zijn pijn beeldend beschrijft, veranderd in verwondering over het uitdrukkingsvermogen van de ander. Dit is een ingekorte versie van een bijdrage aan het boek: Oderwald AK, Neuvel K, Hertogh C, redactie. Pijn. Over literatuur en lijden. Utrecht: De Tijdstroom, 2004.

Literatuur

  • 1.Brodkey, Harold. Het pijncontinuüm. In: Verhalen op vrijwel klassieke wijze. Breda: De Geus, 1998.
  • 2.Brodkey, Harold. Het verhaal van mijn dood. Amsterdam: Vassallucci, 1997.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen