Nieuws

Dyspareunie bij oudere vrouwen (1)

Gepubliceerd
31 maart 2016
Dyspareunie bij oudere vrouwen is een belangrijk onderwerp met duidelijk huisartsgeneeskundige elementen.1 De auteurs slagen er echter in noch de NHG-Standaard De overgang, noch de juiste seksuologische concepten goed te integreren in hun louter urogynaecologische benadering van het probleem.
In de NHG-Standaard De overgang staat in de hoofdtekst duidelijk: ‘Deze klachten [van vaginale atrofie] beïnvloeden de seksualiteit, maar ook andere, leeftijdsgebonden, factoren spelen daarbij een rol: de verslechtering van de eigen gezondheid en die van de partner en voorafgaande seksualiteitsbeleving. Bij postmenopauzale vrouwen duurt het bij seksuele opwinding langer voor er lubricatie optreedt. Een adequate seksuele stimulatie verhoogt de vaginale doorbloeding, waardoor de lubricatie voldoende kan zijn en er geen dyspareunie hoeft op te treden.’ In de dan aangegeven verwijzing naar noot 13 volgt: ‘Ofschoon alle postmenopauzale vrouwen in meerdere of mindere mate vaginale atrofie hebben, heeft slechts 20 tot 30% van deze vrouwen klachten van vaginale droogheid en dyspareunie. Dit suggereert dat oestrogeendeficiëntie niet de directe oorzaak is van seksuele problematiek, maar dat deze deficiëntie postmenopauzale vrouwen kwetsbaarder maakt voor bij deze levensfase passende seksuele problematiek.’ Dit biopsychosociale karakter van seksualiteit wordt goed geïllustreerd door een onderzoek onder 182 postmenopauzale vrouwen bij wie het concept ‘vaginale atrofie’ onvoldoende bleek om de klachten van dyspareunie goed te verklaren.2 Zowel cognitieve, emotionele als relationele factoren speelden een rol. Postmenopauzale dyspareunie bleek een net zo heterogene aandoening als premenopauzale dyspareunie.3
De in het artikel gedane beweringen ‘het libido is bij oudere vrouwen verminderd’ en ‘regelmatige seksuele activiteit is belangrijk voor de vaginale gezondheid’ zijn wellicht goed bedoeld maar snijden geen hout. Het gaat om de seksuele opwinding die geacht wordt plaats te vinden. Dat heeft niets van doen met libido (wat is dat?) noch met regelmaat (hoe vaak?), maar alles met stimulatie die in de juiste context moet plaatsvinden. Dit bespreken is de eerste stap die de huisarts moet nemen.4 Is er toch behoefte aan meer lubricatie, dan is het gebruikelijk om bij een dergelijke niet-levensbedreigende aandoening eerst eens een lokale bevochtiger te proberen en pas in laatste instantie een lokaal oestrogeen. Zo robuust waren de genoemde reviews nu ook weer niet. Ik zou de conclusie van de auteurs in precies de omgekeerde volgorde willen formuleren.
Peter Leusink

Literatuur

  • 1.Jonkers S, Knuistingh Neven A, Eekhof JAH. Dyspareunie bij oudere vrouwen. Huisarts Wet 2016;59:28-9.
  • 2.Kao A, Binik YM, Amsel R, Funaro D, Leroux N, Khalifé S. Biopsychosocial predictors of postmenopausal dyspareunia: the role of steroid hormones, vulvovaginal atrophy, cognitive-emotional factors, and dyadic adjustment. J Sex Med 2012;9:2066-76.
  • 3.Kao A, Binik YM, Amsel R, Funaro D, Leroux N, Khalifé S. Challenging atrophied perspectives on postmenopausal dyspareunia: a systematic description and synthesis of clinical pain characteristics. J Sex Marital Ther 2012;38:128-50.
  • 4.NHG-Standaard Seksuele klachten (eerste herziening). www.henw.org.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen