Nieuws

Dyspareunie bij oudere vrouwen (2)

Gepubliceerd
31 maart 2016
Dyspareunie bij oudere vrouwen is zeker de moeite waard om onder de aandacht te houden.1 Seksueel actief kunnen zijn is onder andere een zinvolle vorm van CVRM.
Herhaald een potje plas aan de balie vanwege uwi-klachten is inderdaad een reden om de dames op het spreekuur uit te nodigen (NHG-Congres 2015). Regelmatig speelt er dan ook incontinentie- of prolapsproblematiek. De incontinentie mis ik in deze klinische les als een belangrijke boosdoener voor de verminderde zin in seksueel contact (zowel bij hem als haar kunt u zich wellicht voorstellen). Doorvragen naar mogelijke incontinentie is van belang om het seksleven weer leuker te kunnen maken en om, erg bevredigende, zorg te kunnen leveren: de vrouw zal u dankbaar zijn dit taboe te doorbreken en voor geboden hulp.
Gezien het frequent voorkomen van prolaps in deze leeftijdscategorie, wat atrofie ook in de hand kan werken, is goede zorg daarin inderdaad van belang. Voor deze leeftijd is verwijzing naar een gynaecoloog zelden nodig. Als huisarts kunnen we het grootste deel van de dames bij klachten van prolaps goed helpen door een pessarium aan te meten. Daarbij hoort ook advies over bekkenbodemoefeningen (via thuisarts.nl) of verwijzing naar een bekkenfysiotherapeut. Mocht u twijfelen of u een pessarium goed kunt aanmeten, dan kan een kaderarts urogynaecologie bij u in de buurt hulp bieden (https://ugynhag.nhg.org/chbb-geregistreerde-kaderartsen-uro-en-gynaecologie). Met een pessarium is seksueel contact doorgaans goed mogelijk. Ook kan het pessarium een gunstige invloed hebben op de reeds aangegeven incontinentieklachten of op de herhaalde blaasontsteking.
In de praktijk blijken vrouwen die de voordelen ervaren van vaginale oestrogenen, het gebruik niet altijd te willen beperken tot drie maanden. Praktisch is het advies om slechts twee weken dagelijks te gebruiken en daarna hooguit twee keer per week, met uiteindelijk één keer per week of ‘on-demand’-gebruik. Ook kan ze na drie maanden doorgaan met hyaluronzuurcrème, deze komt echter altijd voor eigen rekening. Als de vrouw langer dan drie maanden lokaal oestrogeen wil gebruiken, zoek dan naar een zo laag mogelijke dosis (wellicht is de halve dosering vaginale crème een à twee keer per week ook voldoende) en wijs op alarmsymptomen zoals palpabele afwijking in de borst of vaginaal bloedverlies. Gebruik moet jaarlijks geëvalueerd worden. Soms geven de ovules veel irritatie, wat met de crème een stuk minder is. Bij veel zorgen over hormonale middelen kan in aanvang al gekozen worden voor hyaluronzuur bevattende bevochtigingsgel.
Margriet Folkeringa-de Wijs, Kaderhuisarts urogynaecologie

Antwoord

Wij danken de briefschrijvers voor hun reactie. Wij zien hun opmerkingen dan ook als nuttig en aanvullend op onze benadering.
Ad 1. Ons uitgangspunt is dat dyspareunie bij oudere vrouwen een typisch huisartsgeneeskundig probleem is. Natuurlijk is het bekend dat het uiten van de klacht ‘pijn bij de coïtus’ voor vrouwen niet altijd even gemakkelijk is. In onze ogen is het wel dat de klacht dyspareunie, vaak in combinatie met andere klachten zoals frequente urineweginfecties en vulvaire jeuk en irritatie, sterk wijst op vulvovaginale atrofie. In combinatie met de bevindingen bij het onderzoek is de ‘urogynaecologische’ benadering van de huisarts naar onze mening zeker niet onjuist. Hier is geen seksuologische aanpak voor nodig. Lokale behandeling van het probleem, overigens nadrukkelijk gecombineerd met uitleg en informatie, is derhalve een geschikte, herkenbare huisartsgeneeskundige behandeling van dyspareunie bij oudere vrouwen. Het is tenslotte in verreweg de meeste gevallen een lokaal probleem, waarvoor een lokale behandeling op zijn plaats is. Wij denken dat als wij de patiënte weer naar huis sturen met het advies ‘op de juiste manier stimuleren, dan komt de lubricatie vanzelf wel’, dit voor de meerderheid van de vrouwen die altijd een bevredigend seksleven gehad hebben, niet voldoende en derhalve niet des huisarts is. Het is immers een ‘kleine kwaal’. Verwijzing naar de seksuoloog is overigens in een beperkt aantal gevallen ongetwijfeld een nuttige overweging, zeker als er ook andere zaken een rol spelen. Wellicht kan Peter Leusink in een ‘biopsychosociale’ verhandeling duidelijk maken dat dyspareunie bij oudere vrouwen geen ‘kleine kwaal’ is.
Ad 2. Collega Folkeringa-de Wijs stelt incontinentie aan de orde. Ook dit is natuurlijk terecht een probleem. Het is in onze ogen echter een apart probleem samenhangend met gynaecologische problematiek en niet specifiek gekoppeld aan dyspareunie. In de laatste opmerkingen over de duur van het gebruik van lokale oestrogenen kunnen wij ons natuurlijk geheel vinden.
Selma Jonkers, Arie Knuistingh Neven, Just Eekhof

Literatuur

  • 1.Jonkers S, Knuistingh Neven A, Eekhof JAH. Dyspareunie bij oudere vrouwen. Huisarts Wet 2016;59:28-9.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen