Nieuws

NHG-Standaard Urineweginfecties

Gepubliceerd
10 december 2005

In de NHG-Standaard Urineweginfecties (H&W 2005;48:341-53) wordt bij de diagnostiek van een urineweginfectie verwezen naar de figuur: bij vermoeden op een uwi starten met een nitriettest: indien positief: uwi. Indien negatief: dipslide. Klip en klaar; zou men zeggen. Er wordt vervolgd met een opmerking over de exacte plaats van andere diagnostische middelen die minder duidelijk is aan te geven. Dan volgen opmerkingen en beschrijvingen van de leukotest en het urinesediment. Afgezien van de testeigenschappen van het sediment die onder meer afhankelijk zijn van ‘optimale condities’ is het voor mij niet duidelijk welke plaats het maken van een sediment en/of het verrichten van een leukotest in de standaard inneemt. De standaard schrijft: ‘indien besloten is een leukotest te verrichten of het urinesediment te beoordelen’. Er wordt echter niet aangegeven in welke situatie dit dan aan de orde is, en in de figuur komen beide onderzoeken niet voor. Het zou nuttig zijn (geweest) als in de standaard of bij noot 22, die het onderzoek van het sediment beschrijft, genoemd was hoe de omstandigheden van de dagelijkse praktijk afwijken van de optimale condities: immers dit doet de sensitiviteit van 89 naar 47% zakken. De reden van mijn brief is dat het implementeren van deze standaard voor vele huisartsen een verandering zal zijn van de huidige situatie (namelijk het gaan werken met de dipslide). Als men het sediment of de leukostrip niet genoemd had, was er een duidelijke situatie gecreëerd die de implementatie mogelijk zou bevorderen. Voor een klacht die zo vaak voorkomt in de praktijk van de huisarts is een eenduidig diagnostisch traject aan te bevelen. Tot slot een opmerking van algemenere aard: wat moeten we met de situatie dat de dagelijkse praktijk (het gebruik van gecombineerde nitriet/leukostrips op de huisartsenposten) zo sterk afwijkt van het diagnostisch advies van de standaard?

Stijn de Vries

Antwoord

Collega De Vries schrijft dat invoering van de dipslide voor veel huisartsen een verandering zal betekenen. Dit is wellicht juist, hoewel het gebruik van de dipslide – in combinatie met de nitriettest – ook al in de standaard van 1999 werd aanbevolen. Het gebruik van de leukotest werd destijds onomwonden afgeraden. Door de lage specificiteit is de uitslag te vaak ten onrechte positief. In de huidige huisartsenpraktijk is de leukotest echter onverminderd populair, zonder dat voor het gebruik ervan nadere wetenschappelijke onderbouwing is gekomen. Beoordeling van het aantal bacteriën in het urinesediment geldt als min of meer gelijkwaardig alternatief voor de dipslide, mits de beoordelaar adequaat is geschoold en gebruikmaakt van een goed onderhouden microscoop. Als dat niet het geval is, neemt de sensitiviteit aanmerkelijk af, zodat relatief veel urineweginfecties zullen worden gemist. Het traject met nitriettest en dipslide heeft in verband met de betrouwbare hoge sensitiviteit in combinatie met een hoge specificiteit de voorkeur. De leukotest en het sediment worden in de huidige standaard vooral genoemd om de meerwaarde in diagnostische opbrengst van nitriettest en dipslide ten opzichte van de bestaande praktijk te illustreren. Of het weglaten ervan de implementatie meer zou bevorderen is de vraag. Er is overigens geen reden om op huisartsenposten anders te werken dan in de eigen praktijk. Het moge duidelijk zijn dat om dit te bewerkstelligen soms enkele praktische hindernissen dienen te worden genomen.

Bart van Pinxteren, namens de werkgroep Urineweginfecties

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen