Nieuws

Symptomatische behandeling van niet-specifieke hoest

Gepubliceerd
10 juni 2005

Met belangstelling las ik het artikel van Van Beek et al. (H&W 2005;48:139-41) over de behandeling van hoesten, maar ik vraag me wel af over welke patiënten hun artikel gaat. In de titel gebruiken ze de verwarrende en nergens gedefinieerde term ‘niet-specifieke hoest’, terwijl ze in de inleiding het onderwerp van het artikel omschrijven als ‘(subacute) hoestklachten die dagen tot maanden kunnen duren en waarvoor geen duidelijke oorzaak bestaat’; vervolgens spreken ze in de achtergronden over de oorzaken van ‘acute, subacute en chronische hoest’. De auteurs bespreken een zeer heterogene verzameling onderzoeken en komen tot de conclusie dat ‘voor geen van de toegepaste medicijnen bij hoesten met ónbekende oorzaak een wetenschappelijke onderbouwing van de werkzaamheid bestaat’. Niet alleen toonden sommige RCT’s wel degelijk (enige) werkzaamheid aan, maar het gaat in vrijwel alle onderzoeken om patiënten met een bekénde oorzaak van het hoesten: klachten tijdens of na een bovensteluchtweginfectie. Ten slotte schrijven ze dat ‘wanneer geen behandelbare oorzaak voor de hoest kan worden gevonden, medicamenteuze behandeling niet meer effect heeft dan een afwachtend beleid’. Ook met de eerder genoemde kanttekeningen zou de conclusie moeten zijn dat medicamenteuze behandeling niet bewézen effectief is, hetgeen iets anders betekent dan dat behandeling bewezen níet effectief is. Ook ik ben niet erg onder de indruk van de resultaten van de onderzoeken, maar de conclusie van de auteurs kan genuanceerder. Ik heb de literatuur van het artikel in onderstaande tabel geordend en aangevuld met één in PubMed gevonden onderzoek (MeSH-termen ‘glucocorticoid’ en ‘cough’, Limits ‘RCT’).

TabelOverzicht studies medicamenteuze behandeling hoesten
Eerste auteur*nPopulatieInterventie†Effect‡
Acuut hoesten (
Schroeder, 20043392bovensteluchtweginfectieOTC?
Fahey, 1998700acute hoest met of zonder sputumantibiotica0
Smucny, 2001492acute bronchitis of acute hoestß-agonisten0
Lowry, 199456bovensteluchtweginfectieanticholinergica0
Subacuut hoesten (3-8 weken)
Salzman, 199028virale luchtweginfectieanticholinergica0
Holmes, 199214postvirale hoestanticholinergica+
Davies, 199950persisterend nachtelijk hoestenICS+
Chronisch hoesten (> 8 weken)
Evald, 198931droge hoestICS0
Pizzichini, 199944chronisch hoesten eciICS0
Chaudhuri, 200488chronisch hoesten eciICS+
* met uitzondering van Davies alle genoemd in artikel van Van Beek et al. † OTC: vrij verkrijgbare medicatie; ICS: inhalatiecorticosteroïden ‡?: niet-conclusief; 0: geen effect; +: gunstig effect
Het lijkt me dat er bij patiënten die acuut hoesten onvoldoende bewijs is vóór (of tegen) de effectiviteit van vrij verkrijgbare medicatie. En ook geïnhaleerde anticholinergica, orale ß-agonisten en antibiotica lijken niet effectief. Daarnaast is inhalatietherapie met anticholinergica, evenals behandeling met inhalatiecorticosteroïden, slechts bij kleine groepen patiënten met subacute hoestklachten onderzocht. De resultaten laten zien dat er mogelijk enig positief effect is. Tot slot is er weinig onderzoek verricht naar behandeling met inhalatiecorticosteroïden bij patiënten die chronisch hoesten; de resultaten zijn niet eenduidig. B. van Pinxteren

Antwoord

De definitie van hoestklachten is inderdaad lastig. De onderverdeling die Irwin heeft gemaakt in acute, subacute en chronische hoest met het aantal weken erbij is relevant. In de door ons gevonden onderzoeken houdt echter iedereen een andere grens aan. Wij hebben ons daarom vooral gericht op de populatie patiënten die elke huisarts kent met hoestklachten zonder aantoonbare oorzaak met een duur van enkele dagen tot maanden. Collega Van Pinxteren heeft helemaal gelijk als hij zegt dat medicamenteuze behandeling niet bewézen effectief is. Op grond daarvan concluderen wij in ons artikel dat van medicamenteuze behandeling van hoest waarvoor geen aantoonbare oorzaak is gevonden niet meer effect kan worden verwacht dan van een afwachtend beleid. Wij hebben bij de opzet van de serie over kleine kwalen destijds gekozen voor een indeling naar geneesmiddel. Het is ook overzichtelijk om de resultaten naar de duur van de hoest te presenteren, zoals Van Pinxteren doet, maar onze benadering is dus anders. Bij de bespreking van de behandeling van hoestklachten hebben we ons vooral op medicatie bij volwassen gericht, en alleen de medicatie bij kinderen besproken als het aanvullende waarde had bovenop de door ons gevonden artikelen. Het artikel van Davies dat Van Pinxteren aanhaalt, betreft hoestende kinderen van 1 tot 10 jaar met een mediane duur van 48 weken, en niet een duur van 3 tot 8 weken. Hoestklachten in deze leeftijdsgroep zijn niet zondermeer vergelijkbaar met hoestklachten bij volwassenen. In dezelfde search van Van Pinxteren werd ook een ander artikel van Chang (Arch Dis Child 1998;70:6-11) gevonden (dat wij ook niet gebruikt hebben) waarbij aanhoudende hoestklachten (gemiddeld 24 maanden) bij kinderen van 6-17 jaar waarbij beclomethason niet effectief was. Bij de groep subacute hoesters wordt het mogelijke effect van anticholinergica in het onderzoek (n=14) van Holmes niet gevonden in het onderzoek van Salzman (n= 50). De conclusie van Van Pinxteren dat er mogelijk enig positief effect is, is daarmee naar ons idee toch enigszins voorbarig. Onze conclusie blijft dan toch dat bij niet-specifieke hoestklachten, met een duur van enkele dagen tot maanden, geen enkel medicament/geneesmiddelengroep bewézen effectief is. Just Eekhof, Arie Knuistingh Neven

Reacties

Er zijn nog geen reacties.