Praktijk

Vergeet-me-nietje

Gepubliceerd
10 november 2003

Alzheimer is populair. Ik bedoel: het is een breed geaccepteerd maatschappelijk probleem. Van een taboe lijkt allang geen sprake meer te zijn. Er is immers een hausse in boeken (fictie en egodocumenten), televisieprogramma's en tijdschriftpublicaties. Tot en met cartoons met onversneden galgenhumor. Zo zag ik maanden geleden een Paas-cartoon van Kamagurka. Een verpleegkundige zegt in de tuin van een verzorgingstehuis tegen een groepje uitsluitend mannelijke patiënten: ‘Zo, nu gaan jullie eerst de eieren verstoppen en daarna mogen jullie ze gaan zoeken.’ Deze cartoon schoot mij weer te binnen toen ik laatst in het café zat. Het Alzheimercafé om precies te zijn. Dat is geen kroeg gedreven door Alzheimerpatiënten, maar een reguliere taveerne die de deuren opent voor patiënten, hun partners, mantelzorgers, buren en andere nieuwsgierigen. Uit de foldertekst: ‘Nederland kent circa 250.000 dementerenden waarvan een klein deel in het verpleeghuis woont. Men veronderstelt dat er een onbekend groot aantal dementerenden thuis woont. Dit zijn veelal ouderen die nog niet bekend zijn in het hulpverleningscircuit. Mede hierdoor is er veel leed in de thuissituatie, ouderen die alleen “aanmodderen” in de hulp aan hun partner. Het missen van begrip en steun van anderen, en de angst over hoe het verder moet als “het niet meer gaat” blijken op zich al een groot probleem voor met name de gezonde partner.’ Een ontmoetingsplaats dus voor iedereen die zich betrokken voelt of is bij de ziekte, met als doel de thuiswonende dementerende en zijn mantelzorgers uit het isolement te halen. Het moet de gemoedelijkheid van een gewoon café hebben, zodat de bezoekers een praatje kunnen maken over serieuze en minder serieuze zaken. Bezoekers kunnen lotgenoten zijn met wie men ervaringen uitwisselt, maar ook professionals die op vragen ingaan. Ik zat daar als deskundige, als huisarts. En ik verbaasde mij… De meestgestelde vraag kwam namelijk van mensen die bezorgd waren of hun partner leed aan beginnende dementie c.q. Alzheimer. De ene na de andere kleurrijke, komische dan wel licht-tragische beschrijving van iemands gedrag dook op uit de donkerte van de kroeg. Nou ben ik in de regel geen believer van al die verborgen-leedscenario's waarop dubieuze lieden, patiëntenorganisaties en sommige onderzoeksstichtingen hun beleid graag baseren. Maar de hoeveelheid mensen die met deze zorg leefden, verbijsterde mij. En ik vroeg mij af waarom die mensen niet gewoon op het spreekuur komen. Of je partner leidt aan beginnende dementie is toch een heel gewone en bovendien echt huisartsgeneeskundige vraag? Zo hoor ik dagelijks de dokter-heb-ik-reuma-vraag, waar ik de diagnose reuma hooguit tweemaal per jaar stel. Is dit een teken aan de wand? Komen patiënten minder met dit soort vragen bij de huisarts dan vroeger? Zou dat betekenen dat wij als huisartsen steeds minder zicht krijgen op wat er leeft binnen zelfs de eigen patiëntenpopulatie? Hebben wij ons niet al te zeer verschanst in de kille spreekkamer, achter dikke praktijkmuren verdedigd door hulppersoneel? En zijn wij zodoende vervreemd van wat zich in het dagelijkse leven in de maatschappij afspeelt? Dat zou de doodsteek voor het vak zijn. Het moet dus anders. Het is net als voetballen: goed voetballen leert een kind op straat, met twee slordig neerlegde jacks als doelpalen. Dat geldt ook voor ons vak: je leert het in de praktijk, op straat en in het café. Huisartsen moeten weer streetwise worden.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen