Nieuws

Verwijzing...

Gepubliceerd
10 september 2008

Terwijl ik dit stukje zit te typen is het lekker warm, met een koel briesje. Uitstekend weer om een ritje op een van mijn stokpaardjes te maken.

Mijn geboortedorp telde tijdens mijn jeugd zo’n zevenduizend inwoners, die door een speling van (ja van wat eigenlijk?) voor de helft katholiek en voor de andere helft gereformeerd waren. Er was één ‘heidens’ gezin, dat je met de termen van nu ‘glamourous’ zou noemen. Ze hadden een daarbij passende villa en tuin. De zoontjes des huizes waren dus benijdenswaardige schepsels, en daar mocht ik als katholiek jongetje niet mee spelen. Dat had mij natuurlijk aan het denken moeten zetten. Het verbaasde mij echter in het geheel niet, want met de gereformeerde (door ons hardnekkig tot ‘gladverkeerde’ verhaspelde) jongens was ook ieder contact verboden. De wereld was overzichtelijk: je zat bij de goeien of bij de fouten, en de goeien zaten altijd aan jouw kant, aan welke kant je ook zat. Wij waren thuis niet van dat laat-maar-waaien van beneden de rivieren, maar gewoon écht calvinistisch katholiek. In hoeveel Amsterdamse kroegen ik in mijn studententijd ook delen van mijn studieleningen heb stukgeslagen, ik kan altijd tegen Petrus zeggen dat ik vaker in de kerk heb gezeten dan in het café. (Waarom denk ik eigenlijk dat ze dat daar een pre vinden?) Vroom als een kwezel was ik, en vooral bang. Want je kon je óúders wel op een dwaalspoor brengen door zaken te verdraaien of domweg te liegen, bij God kwam je daar echt niet mee weg. Die zag niet alleen alles wat je deed, maar zelfs wat je dacht. Tegenwoordig vinden ze een camera op stráát al een schending van de privacy…

Nou was ik wel vroom en bang, maar tegelijkertijd natuurlijk ook niet helemaal achterlijk, en dan ga je je al snel dingen afvragen. Als je in een parabel hoort vertellen dat mensen ’s morgens vroeg worden geronseld voor een dag werken in een wijngaard en daar bijvoorbeeld tien munten voor krijgen, denk je: da’s netjes. Als de mensen die om twaalf uur gerekruteerd worden ook tien van die munten krijgen, denk je nog: moet kunnen. Maar als degenen die na de thee geworven zijn en nog maar één uurtje meepikken óók hetzelfde bedrag krijgen, zijn bij mij de rapen gaar. De uitleg van de stichtende bedoeling van de parabel heb ik nooit vernomen omdat de verontwaardiging altijd uit mijn oren stoomde en dan hoor je nog slechter dan met een prop oorsmeer.

Maar dat het nog gekker kon, bleek toen men vertelde dat ene Pilatus zijn handen waste en zei: ‘Ik vind geen schuld in Hem en geef Hem aan u over om te geselen…’ Je hoeft geen Spong of Moszkowicz te zijn om te snappen dat hier geen hout van klopt. Bij Pilatus is dit soort dubieuze verwijzingen dus begonnen: ‘Ik kan niks vinden, collega, en geef hem aan u over om te geselen…’

Siep Thomas heeft in zijn afscheidsrede als hoogleraar voorgesteld aan de NHG-Standaarden een vignet toe te voegen waarin staat aangegeven wat de gezondheidswinst is die de patiënt in de tweede lijn kan verwachten. Bingo!, dacht ik verrast. Dat zou de huisarts, en dus de patiënt, bijzonder helpen. De huisarts hoort immers de gids en ook vaak de advocaat van de patiënt in gezondheidszorgland te zijn. En dat die rollen nodig zijn, kan ik uit eigen ervaring bevestigen, want je laat je als patiënt met al je bijdehante gedrag ongewild alle kanten opsturen. Evidence based data over wat er therapeutisch te winnen valt. Dat kan een mooi zooitje verwijzingen schelen!

Het lijkt me goed als er nóg een paragraafje aan wordt vastgeplakt, waarin staat wat voor cultuur de patiënt tijdens zijn bezoek aan de tweede lijn verwachten kan, zodat die zich kan voorbereiden op de totaal andere wereld waarin hij terecht komt. Want welke huisarts zou tussen neus en lippen door zeggen: ‘Niet dat ik er wat van verwacht, maar misschien is het iets om de cardioloog te vragen éven in uw hart te kijken!’

Bent u daar nog?

Hans van der Voort hvdvoort@knmg.nl

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen