Nieuws

4DKL

Gepubliceerd
10 juli 2008

Over de bijdrage van Terluin et al. (H&W 2008;51:251-5) wil ik graag het volgende opmerken. In 1949 is aan de Cornell University Medical College in New York een methode ontwikkeld om met behulp van een vragenlijst die de patiënt zelf moest invullen een anamnese af te nemen. Deze Cornell Medical Index Health Questionnaire (CMI) bestaat uit 195 vragen waarop de patiënt met ja of nee kan antwoorden. Brodman et al.1 konden bewijzen dat belangrijke anamnestische gegevens die op de gewone mondelinge wijze niet aan het licht waren gekomen, met behulp van de vragenlijst wel werden ontdekt. Hoewel de lijst was ontworpen om te gebruiken bij de intake van nieuwe patiënten noemt Brodman later in een speciale handleiding voor het gebruik van de CMI zelfs elf toepassingen.2 In Nederland hebben meerdere onderzoekers naar aanleiding van deze publicaties een eigen lijst ontworpen. Kooyman et al. waren de eersten die in 1953 een modificatie van de CMI voor poliklinische patiënten hebben gebruikt.3 Na bestudering van de literatuur leek het ons de moeite waard om een vragenlijst te ontwerpen die men in de huisartsenpraktijk kon gebruiken in de curatieve sfeer. De huisarts zou de lijst kunnen voorleggen aan patiënten met vage klachten die in aanmerking komen voor een uitvoeriger onderzoek. Wij kwamen in 1969 tot een lijst met 91 vragen voor mannen en 94 vragen voor vrouwen, voor het merendeel ontleend aan de CMI.4 We noemden de lijst de Huisartsen Anamnese Lijst: HAL. De ingevulde lijst bleek een uitstekend uitgangspunt te zijn voor nader anamnestisch onderzoek. In 1980 schreef ik een artikel over het gebruik van de HAL bij vage onduidelijke klachten.5 Er waren toen al ruim 40.000 exemplaren van de lijst door het NHI verkocht. Ik heb toen vijftig ingevulde lijsten onderzocht van patiënten die in de periode 1972-1978 met vage, onduidelijke klachten bij mij kwamen en die nog steeds bij mij waren ingeschreven. In de samenvatting schreef ik: ‘De lijst is een goedkoop en onschadelijk hulpmiddel bij het verkrijgen van een groot aantal anamnestische gegevens en is goed bruikbaar bij vage, onduidelijke klachten. Met behulp van de ingevulde lijst, en een gesprek daarover, is het mogelijk klachten op het spoor te komen die met de anamnese alleen waarschijnlijk gemist zouden zijn.’ Mijn onderzoek is gepubliceerd na goedkeuring van de Afdeling Medische Statistiek van de Medische Faculteit Leiden. Het komt er op neer dat het gebruik van een vragenlijst die door de patiënt wordt ingevuld meer dan een halve eeuw geleden al diepgaand is onderzocht.2 Het is duidelijk dat Terluin et al. het wiel voor de tweede maal hebben uitgevonden. G.J.Bremer

Antwoord

Als ‘uitvinder’ van de Vierdimensionale Klachtenlijst (4DKL) beschouw ik de uitspraak dat ik het wiel voor de tweede maal heb uitgevonden zonder meer als een groot compliment als het wiel de eerste maal is uitgevonden door collega Bremer die aan de wieg van de Nederlandse huisartsgeneeskunde heeft gestaan en daar onvoorstelbaar veel aan heeft bijgedragen. Het artikel van Bremer uit 1980 over de huisartsen-anamneselijst (HAL) herinner ik mij als jonge aankomende huisarts als een huisartsgeneeskundige eye-opener.5 Er zijn wel een paar verschillen tussen de HAL en de 4DKL aanwijsbaar. Ten eerste worden, anders dan bij de 4DKL, bij de HAL geen dimensies gedefinieerd. Inspectie van de items doet mij vermoeden dat de HAL twee dimensies meet, overeenkomend met de 4DKL-dimensies ‘distress’ en ‘somatisatie’. Een factoranalyse van de HAL zou dat aan het licht kunnen brengen. De 4DKL biedt daarenboven nog twee extra dimensies, depressie en angst, als hulpmiddel om depressieve en angststoornissen tijdig op te sporen. In de tijd tussen de HAL en de 4DKL is, mede door de ongekende populariteit van de psychiatrische DSM-classificatie, veel nadruk komen te liggen op die psychiatrische stoornissen – wellicht te veel. De 4DKL poogt door inclusie van een schaal voor niet-specifieke spanningsklachten (distress) weer wat meer evenwicht te krijgen tussen aandacht voor psychosociale problematiek en aandacht voor psychiatrische stoornissen. Ten tweede, wanneer het gaat om het bespreken van de resultaten van de lijst, benadrukken wij, nóg meer dan Bremer al doet, het betrekken van de patiënt bij het formuleren van de ‘diagnose’. Ook hier zien we vermoedelijk de tijdgeest met tegenwoordig veel aandacht voor ‘shared decision-making’. Ging het er bij Bremer vooral om dat de dokter begrijpt waarom de patiënt klaagt, bij ons gaat het er meer om dat de patiënt begrijpt waarom hij/zij klaagt. Berend Terluin

Literatuur

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen