Wetenschap

65 jaar redactioneel commentaar in H&W

Sinds het eerste nummer in 1957 verscheen, is H&W qua vorm en inhoud sterk veranderd. Zeker in de begintijd was de huisartsgeneeskunde volop in ontwikkeling. Wat vonden de redactieleden belangrijk, wat waren hun ideeën? Liepen ze voor de troepen uit of volgden ze juist? Dit artikel schetst een beeld aan de hand van hun redactionele commentaren en diept enkele onderwerpen verder uit.
0 reacties

De kern

  • De redactionelen in H&W zijn in de loop der jaren sterk veranderd, van lang en diepgravend naar praktijkgericht, beknopt en luchtig.

  • De arts-patiëntrelatie kwam in de beginjaren meer aan de orde dan in latere jaargangen.

  • Preventie is door de jaren heen relevant gebleven.

  • Redactieleden hadden in het algemeen meer aandacht voor ‘harde’ dan voor ‘zachte’ onderwerpen.

Bij eerdere jubilea van Huisarts en Wetenschap verschenen publicaties over de omstandigheden en motieven die leidden tot de oprichting van ‘een eigen tijdschrift’ en artikelen over thema’s die veel in H&W aan bod waren gekomen.1234 Ditmaal focussen we niet op het begin of de inhoud, maar op de commentaren van de redactie die in de afgelopen 65 jaar zijn verschenen. Redactionele commentaren in wetenschappelijke tijdschriften gaan in op een gepubliceerd artikel of actuele discussie of geven een toelichting op het redactionele beleid. Ons uitgangspunt bij het bestuderen van deze commentaren was dat ze duidelijk maken wat de redactieleden op dat moment relevant vonden voor hun lezers en wat hun eigen perspectief daarbij was.

We verwachtten zo een tijdsbeeld te krijgen van onderwerpen en discussies die de redacties door de jaren heen belangrijk vonden en waarvan we daarom konden aannemen dat ze van belang waren voor huisartsen in het algemeen. We waren benieuwd in hoeverre meningen, of het belang dat aan bepaalde onderwerpen werd gehecht, in de loop der tijd veranderden. Verder waren we benieuwd naar hoe de redacties keken naar hun eigen beleid.

We lazen alle bijdragen waarin ‘redactie’, ‘redactioneel’ of ‘commentaar’ in de titel werd vermeld. Verder includeerden we bijdragen van de hoofdredacteur als deze op de eerste redactionele pagina waren afgedrukt en een inhoudelijke boodschap bevatten. Vier lezers lazen elk een deel van de 535 redactionelen, maakten van elk redactioneel een beknopte samenvatting en voegden steekwoorden toe. Op basis van de samenvattingen en steekwoorden brachten wij de redactionelen onder in 7 hoofdcategorieën [tabel]. De meeste thema’s kwamen, nadat ze eenmaal op de kaart waren gezet, regelmatig terug. Verderop in dit artikel diepen we 2 van deze thema’s uit: de arts-patiëntrelatie, een universeel onderwerp, en het thema preventie als voorbeeld van hoe redacties zich verhielden tot ontwikkelingen binnen het vak.

Tabel: Redactionelen per hoofdcategorie: aantal en beginjaar
Hoofdcategorie Aantal Eerste redactioneel
Nascholing, opleiding, vakinhoudelijk commentaar 135 1960
Praktijkvoering en takenpakket 129 1960
Redactioneel beleid en relatie met het NHG 88 1957
Wetenschappelijk onderzoek 67 1959
Preventie 50 1967
Kwaliteit en toetsing 39 1976
Psychosociale onderwerpen (inclusief arts-patiëntrelatie) 27 1960

Het redactionele beleid

Het karakter van de redactionelen veranderde door de jaren heen van theoretisch, lang en diepgravend naar praktijkgericht, beknopt en luchtig. Het aantal redactionelen wisselde door de jaren heen: aanvankelijk stond lang niet in elk nummer een redactioneel; een enkele keer waren het er 2 of 3 tegelijk. Pas vanaf 2007 staat voor in ieder nummer een redactioneel. De redactionelen werden sindsdien ook korter.

De redactie had in 1957 duidelijke doelstellingen: het publiceren van artikelen van huisartsen op basis van eigen wetenschappelijk onderzoek, nascholing en ‘verbreding van de gedachtensfeer’.5 In daaropvolgende jaargangen beschreef de redactie in het eerste nummer vaak voornemens voor het nieuwe jaar. Veel van deze voornemens zijn actueel gebleven: meer bijdragen van huisartsen uit het veld, meer aansluiten bij de behoeften van de lezers en een betere leesbaarheid. In de beginjaren werd daarbij de wens uitgesproken om het tijdschrift minder met artikelen van specialisten te vullen. Dat bleek later niet meer nodig, omdat er voldoende artikelen van huisartsen binnenkwamen. Het voornemen om meer wetenschappelijk onderzoek te publiceren werd maar ten dele bereikt. Aanvankelijk was dit onderzoek er gewoon niet; toen later bleek dat veel auteurs hun oorspronkelijke artikel liever in Engelstalige tijdschriften publiceerden, kwam er een dubbelpublicatiebeleid. Na de eeuwwisseling sprak de redactie zich uit voor meer nascholing. Dit zien we terug in een groot aantal artikelen over praktische evidencebased kennisvermeerdering.

Het redactionele commentaar uit 1957 met de toepasselijke titel ‘Begin’.
Het redactionele commentaar uit 1957 met de toepasselijke titel ‘Begin’.

De arts-patiëntrelatie: minder relevant geworden?

In 1960 schreef de redactiecommissie voor het eerst over de arts-patiëntrelatie als ‘fundament van alle geneeskundig handelen’ en was er aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling van de arts. De naam Balint viel, ‘de dokter als medicijn’.6 Pas 20 jaar later kreeg dit thema een vervolg in een redactioneel, nu naar aanleiding van Buma’s artikel De huisarts en de continuïteit in de hulpverlening.7 De redactie zag de door Buma voorgestelde gedragscode voor de relatie hulpvrager-hulpverlener als een uitdaging voor het NHG-bestuur.

Eind jaren 80, er waren inmiddels veel balintgroepen en een generatie huisartsen en aiossen was opgegroeid met Balints ideeën, vond de redactie het tijd voor een update. De aandacht verschoof van de arts-patiëntrelatie naar communicatie en gespreksvoering. Het zogeheten ‘methodisch werken’ was gangbaar: de hulpvraag boven water krijgen en het probleem verhelderen. In 1999 meende de redactie dat er een ‘wetenschappelijk gefundeerde gespreksbehandeling’ ontwikkeld moest worden voor patiënten met psychosociale problemen, die paste in de praktijkvoering en de bestaande arts-patiënt­relatie. Het NHG-congres van dat jaar had als thema ‘Kijk naar je eige. Huisartsen in gesprek over communicatie en attitude’. In het bijbehorende themanummer van H&W was de redactie pessimistisch over de invloeden van standaarden en evidencebased geneeskunde op de arts-patiëntrelatie. Later bleek dat dit wel meeviel. In 2005 meende de redactie dat het wel degelijk mogelijk was om persoonlijke en protocollaire zorg te integreren.

In 2011 stelde Jozien Bensing dat de vertrouwensrelatie met de laagdrempelige generalistische huisarts teloorging door voortdurende aanpassingen in de huisartsenzorg, terwijl patiënten die persoonlijke aandacht wél wilden.8 De redactie reageerde dat nog niet duidelijk was wat patiënten precies wilden en dat het zaak was een balans te vinden tussen persoonlijke continuïteit, kwaliteit van zorg en de voorkeur van de patiënt.9

In 2012 ging het afscheidsartikel van Chris van Weel over de huisarts van de toekomst – het onderwerp van het NHG-congres van dat jaar.10 Het redactioneel vatte zijn artikel als volgt samen: ‘… moet de huisarts zich richten op de ziekte(n) die de persoon heeft of op de persoon die de ziekte(n) heeft? Ik denk dat we zeer bekwaam zijn in het eerste maar dit vooral combineren met het laatste, zoals geen andere beroepsgroep dat kan.’11

Het cervixuitstrijkje is een voorbeeld van hoe het perspectief op screeningsinstrumenten veranderde.
Het cervixuitstrijkje is een voorbeeld van hoe het perspectief op screeningsinstrumenten veranderde.

Concluderend besteedden de redactionelen, na een eerste aanzet in de jaren 60, vooral in de jaren 80 en 90 aandacht aan de arts-patiëntrelatie en na 2012 nauwelijks meer. Maar toen Joost Zaat in 2019 de arts-patiëntrelatie omschreef als ‘de kern van het vak’, was het redactionele commentaar: ‘We hechten nog steeds aan continuïteit, de arts-patiëntrelatie en generalisme’.1213

Het valt op dat de redacties al die jaren een voorliefde hadden voor ‘hardere’ onderwerpen zoals takenpakket, onderzoeksmethodiek, screening of praktijkvoering, en minder hadden met ‘zachtere’ onderwerpen zoals de arts-patiëntrelatie. Mogelijk is dit te verklaren doordat daar binnen de huisartsgeneeskunde minder onderzoek naar werd gedaan. Maar dat was ook geen aanleiding voor de redacties om hierover aan de bel te trekken.

Preventie blijft onderwerp van discussie

Het eerste redactioneel over preventie uit 1967 is nog altijd actueel: periodiek onderzoek moest alleen worden toegepast in de huisartsenpraktijk als het weinig tijd kostte en in therapeutisch en economisch opzicht efficiënt was.14 Hierop volgde een gestage stroom redactionelen over de theoretische achtergronden en wenselijkheid van preventie, anticiperende geneeskunde en screening. In de jaren 70 liepen de meeste huisartsen niet warm voor preventie, al hadden voorlopers zoals Kees van den Dool vastgesteld dat dit best kon worden ingebouwd in de dagelijkse praktijkvoering.15 Een redactioneel uit 1986 pleitte voor een beperkt aantal (secundaire) preventieve activiteiten in de huisartsenpraktijk, maar constateerde dat er nog steeds discussie was of het ongevraagd aanbieden van preventieve activiteiten haalbaar en geoorloofd was.16 Deze discussie bleek in 2021 beslecht, al zagen huisartsen nog wel op tegen het aankaarten van preventie als die niet samenhing met de hulpvraag van de patiënt.

Het cervixuitstrijkje is een voorbeeld van hoe het perspectief op screeningsinstrumenten veranderde. In 1968 verwachtte de redactie dat het uitstrijkje in de huisartsenpraktijk vanzelfsprekend zou worden.17 In 1972 constateerde ze dat ‘het technisch mogelijk lijkt om door rigoureus periodiek onderzoek bij alle 20 tot 60-jarige vrouwen de morbiditeit en mortaliteit van cervixcarcinoom geheel te elimineren’.18 Cervixscreening werd echter niet door het ziekenfonds vergoed en was dus niet haalbaar. Een redactioneel uit 1991 was kritisch over de opportunistische cervixscreening die inmiddels gangbaar was geworden in de huisartsenpraktijk. Er was (mede door eerdere enthousiaste publicaties?) een wildgroei ontstaan van uitstrijkjes bij vrouwen die ze niet nodig hadden, terwijl risicogroepen buiten de boot vielen. De auteur pleitte voor een georganiseerd oproepsysteem, waarmee op dat moment pilots werden gedaan.19

In de loop der jaren is de preventie van tal van aandoeningen besproken, maar de meeste werden ongeschikt bevonden voor de huisartsenpraktijk. Het vaakst kwam de preventie van harten vaatziekten aan bod. Dat begon in 1976 met een pleidooi voor de opsporing en behandeling van hypertensie.20 Decennialang bleven de redactionelen echter kritisch en vond men dat de nadruk vooral op de hoogrisicogroepen moest liggen.

Terugkijkend liep de H&W-redactie voorop in het aankaarten van preventie in de spreekkamer. Tegelijkertijd verwoordde ze de gemengde gevoelens van huisartsen over dit thema.2122 In de jaren 1990–2010 trok de redactie vooral aan de rem en nam ze ferm stelling tegen optimistische geluiden over de effectiviteit van diverse preventieve activiteiten. Latere redactionelen waren milder van toon.

Belangrijke nieuwe ontwikkelingen in het huisartsenvak, zoals de
komst van de computer, werden vroegtijdig gesignaleerd.
Belangrijke nieuwe ontwikkelingen in het huisartsenvak, zoals de
komst van de computer, werden vroegtijdig gesignaleerd.

Werkbelasting en aantrekkelijkheid beroep

Een onderwerp dat huisartsen door de jaren heen veel bezighield maar in H&W weinig aan bod kwam, is de werkbelasting en de daarmee samenhangende aantrekkelijkheid van het beroep.2123 In 1971 bepaalde de redactie haar positie: bezorgdheid en frustraties van huisartsen over het toenemende aantal taken en de groeiende praktijkomvang mochten geen reden zijn om beschrijvingen van de ideale situatie achterwege te laten.24 In latere redactionelen werd niet meer zo expliciet geformuleerd, maar de toon was gezet: de redactie benoemde de werkbelasting af en toe wel als een lastig probleem, maar leek het niet te beschouwen als een onderwerp dat tot haar terrein behoorde en dat wetenschappelijke analyse nodig had.

Conclusie

Het onderwerp voor een redactioneel wordt vaak gekozen op basis van een artikel in het betreffende nummer. Het lijkt erop dat de redactie voor die thema’s afhankelijk is van artikelen die zijn ingezonden of die op verzoek zijn geschreven. Maar de redactie bepaalt natuurlijk voor een groot deel zelf welke artikelen ze opneemt, dus de aanname dat we in de redactionelen terugvinden wat de redactie belangrijk vindt, is verdedigbaar. De redacties hadden een voorliefde voor ‘hardere’ onderwerpen en hadden minder met ‘zachtere’ onderwerpen.

Belangrijke nieuwe ontwikkelingen in het huisartsenvak werden vroegtijdig gesignaleerd. De voordelen van de computer werden al in 1970 besproken en in 1975 werd de komst van de ICPC aangekondigd.2526 Anderzijds was de visie op preventief beleid vanaf halverwege de jaren 80 vaak behoudend. Ook waren de redacties regelmatig sceptisch over het takenpakket van de huisarts. In de jaren 70 en 80 waren ze bezorgd over de uitholling van het vak, vanaf de jaren 90 waren ze met name kritisch over de visie van de eigen huisartsenorganisaties op het takenpakket. De laatste jaren maken ze zich zorgen over de haalbaarheid van alle taken. Opvallend is dat de redacties desondanks vrijwel steeds een maximaal generalistische uitvoering van het huisartsenvak zijn blijven voorstaan, zowel medisch-inhoudelijk als psychosociaal.

De redactionele commentaren hebben zich ontwikkeld van theoretische uiteenzettingen over een discipline in wording tot luchtige commentaren over aspecten van een volgroeid vakgebied. Van grondig naar zeer kritisch naar hooguit licht prikkelend, maar altijd doordrenkt van het ideaal: het huisartsenvak zo goed mogelijk beoefenen, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten.

Dankbetuiging

De auteurs danken Helene Pellicaan voor haar hulp bij het verzamelen van de gegevens.

Hugenholtz M, Van Malenstein M, Rümke-Gemmeke P. 65 jaar redactioneel commentaar in H&W. Huisarts Wet 2022;65:DOI:10.1007/s12445-022-1543-6.
Mogelijke belangenverstrengeling: niets aangegeven.

Literatuur

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen