Deze CBO-Richtlijn sluit goed aan op de NHG-Standaarden Otitis media acuta en Otitis media met effusie. De aanbeveling voor onderlinge verwijzing indien het kind zich reeds in de tweede lijn bevindt is echter onnodig en een gemiste kans voor doelmatigere en goedkopere zorg. Dit geldt eveneens voor een groot aantal aanbevelingen die de arts kan overwegen (antibiotische behandeling gedurende 6 tot12 weken bij ACMOM, plaatsen van geluidsversterkende apparatuur bij pOME, plaatsen van trommelvliesbuisjes en verrichten van adenotomie bij pOME). De richtlijn laat hier nog te veel ruimte voor eigen invulling van het beleid door kno-artsen. Ik mis de argumenten waarop de specialist de beslissing, wel of niet behandelen, kan baseren. Dit heeft ook gevolgen voor de implementatie van de richtlijn en een eenduidig beleid in Nederland door de kno-artsen. De richtlijn laat zien dat, ondanks het vele onderzoek dat de laatste jaren is verricht, het op veel onderdelen niet mogelijk blijkt harde evidence-based uitspraken te doen.
De drempelwaarde van relevant gehoorverlies verschilt in deze richtlijn van die in de NHG-Standaarden (25 dB versus 30 dB). De niet-chirurgische behandeling, voor zover relevant voor de eerste lijn, komt overeen met de richtlijnen in de NHG-Standaarden.
Over het beleid bij pOME luidt de aanbeveling bij gehoorverlies van > 25dB, waarbij geen buisjes worden geplaatst, geluidversterkende apparatuur voor te schrijven (pagina 58). Bij het volgen van deze aanbeveling worden meer kinderen dan nu het geval is voorzien van geluidsversterkende apparatuur. De onderbouwing hiervan is zwak en overtuigend wetenschappelijk bewijs ontbreekt mijns inziens. Voor zover in deze richtlijn is na te gaan is het effect, met name op gedrag en spraak, gebaseerd op slechts één onderzoek met 39(!) kinderen.
4 Daarnaast dient men zich af te vragen hoe reëel deze optie is in een tijd van bezuinigingen en een krimpend pakket van vergoedingen. Bij kinderen met pOME met een gehoorverlies van 25 dB of meer die ook klachten van het adenoïd hebben, kan de combinatie van trommelvliesbuisjes en adenotomie worden overwogen. In de tekst van de richtlijn die hieraan voorafgaat wordt echter nergens gesproken over klachten van het adenoïd en de invloed van adenotomie versus adenotomie en tv-buisjes. Deze aanbeveling lijkt niet goed (wetenschappelijk) onderbouwd.
De verrassendste uitspraken doet de CBO-Richtlijn bij de chirurgische behandeling van met name persisterende OME. De grote controverse tussen huisartsen en kno-artsen betrof vooral de paracentese en de plaatsing van trommelvliesbuisjes. De paracentese wordt niet genoemd in de richtlijn en lijkt dus niet langer een behandelingsoptie bij kinderen met (persisterende) OME. Over het plaatsen van trommelvliesbuisjes is men terughoudender geworden. Hiermee komen kno-artsen en huisartsen in hun beleid bij OME meer op één lijn.