Design In Engeland is triage eerder zeldzaamheid dan gemeengoed. Om de effectiviteit van verschillende vormen van triage in de dagelijkse huisartsenpraktijk te onderzoeken werden daar 42 praktijken – die alle nog geen triage gebruikten – gerandomiseerd in 3 groepen: in 13 praktijken werd triage door de huisarts gedaan, in 15 praktijken werd triage door een verpleegkundige gedaan, ondersteund door een computersysteem, en 14 praktijken bleven hun gebruikelijke zorg bieden. Gedurende 2 jaar werden 16.211 patiënten die een consult aanvroegen voor diezelfde dag, ingesloten in het onderzoek en volledig opgevolgd.
2
Resultaten Primaire uitkomstmaat was de werkbelasting voor de praktijk: het aantal patiëntcontacten in de maand na het bewuste telefoontje van de patiënt. De onderzoekers legden ook patiënttevredenheid, SEH-bezoeken, ziekenhuisopnames, overlijdensgevallen en zorgkosten vast als secundaire uitkomstmaten.
Conclusie van de auteurs In de triagepraktijken nam het aantal huisartsconsulten (face-to-face contacts) weliswaar af, maar de werkbelasting voor de praktijken nam juist toe. Vergeleken met praktijken die reguliere zorg leverden (waar patiënten gemiddeld 1,91 contacten in de maand na het triagecontact hadden) waren er in de huisarts-triage-praktijken 33% meer patiëntcontacten (2,65 contacten) en 48% meer contacten (2,81 contacten) in de groep waarin verpleegkundigen de triage deden. Voor een deel vond in de triagepraktijken een verschuiving van patiëntcontacten plaats, doordat meer telefonische contacten plaatsvonden. Patiënten die door verpleegkundigen werden getrieerd waren minder tevreden. Het aantal ongewenste incidenten verschilde niet tussen de drie groepen. Het aantal doden was 5 in de huisartstriagegroep, 2 in de verpleegkundigetriagegroep en 1 in de groep met gebruikelijke zorg. Ook in ziekenhuisopnames, SEH-bezoeken en zorgkosten was er geen verschil tussen de groepen.