Wetenschap

Gebruik van internet in de huisartsenpraktijk

Gepubliceerd
10 september 2006

Samenvatting

Dijkstra R, Terpstra J, Mokkink H. Gebruik van internet in de huisartsenpraktijk. Huisarts Wet 2006;49(10):496-8. Inleiding Het is niet bekend in welke mate en voor welke medische doeleinden huisartsen gebruikmaken van internet en welke artskenmerken hiermee samenhangen. Methode Wij stuurden een vragenlijst in juni 2005 aan alle 230 gevestigde huisartsen en vaste waarnemers van de huisartsenkring Nijmegen en omstreken. Resultaten Van de huisartsen had 82% een internetaansluiting in de praktijk en 72% in de spreekkamer. De helft van de huisartsen gebruikte het internet vaker dan eenmaal per week voor medische doeleinden en een derde gebruikte het internet regelmatig tijdens het spreekuur. Huisartsen gebruikten internet met name om naar richtlijnen te zoeken, minder om met patiënten of instellingen te communiceren. Oudere huisartsen zochten vaker naar online richtlijnen dan jongere huisartsen. Conclusie Ondanks de beschikbaarheid van internet in de praktijken, maken huisartsen er nog maar relatief weinig gebruik van voor medische doeleinden.

Wat is bekend?

  • Internet komt steeds meer beschikbaar in huisartsenpraktijken.

Wat is nieuw?

  • Bijna driekwart van de huisartsen heeft internet in de spreekkamer.
  • De helft van de huisartsen gebruikt internet regelmatig voor medische doeleinden.
  • Oudere huisartsen zoeken vaker naar richtlijnen op het internet dan jongere.

Inleiding

Het internet speelt een steeds grotere rol in de spreekkamer van de huisarts. Niet alleen nemen patiënten hun zoekresultaten mee naar het spreekuur, ook kunnen huisartsen het internet gebruiken voor medische doeleinden.12Internetgebruik in de medische praktijk vindt volgens de literatuur nog zeer beperkt plaats.12345 Over de Nederlandse situatie is nog niet veel bekend. Gegevens uit 2000 spreken van een internetdichtheid onder huisartsen van 20-37%.67 Het is niet duidelijk op welke wijze huisartsen gebruikmaken van internet voor medische (dus niet privé)doeleinden en welke factoren samenhangen met internetgebruik. Het lijkt plausibel dat de jongere generatie huisartsen meer bekend is met het internet en er in de praktijk vaker gebruik van zal maken. Onderzoeken naar de relatie tussen huisartskenmerken en het internetgebruik spreken elkaar echter tegen.38 Om inzicht te krijgen in het gebruik van internet voor medische doeleinden door huisartsen hebben wij dan ook de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

  • Op welke manier maken huisartsen gebruik van het internet in de medische praktijk: van welke sites, van welke internetvoorzieningen en met welke doel?
  • Welke factoren hangen samen met de wijze waarop huisartsen het internet gebruiken?

Methode

Dit dwarsdoorsnedeonderzoek betrof een schriftelijke enquête onder alle (230) gevestigde huisartsen en vaste waarnemers uit de regio Nijmegen en omstreken in juni 2005. Wij voerden het onderzoek uit in samenwerking met de Werkgroep Deskundigheidsbevordering Huisartsen (WDH). We benaderden non-respondenten telefonisch met de vraag of er een internetaansluiting in de praktijk aanwezig was. De enquête bevatte vragen over de aanwezigheid van een internetaansluiting in de praktijk en spreekkamer. Er waren ook vragen naar de bekendheid met internetactiviteiten en of de huisarts ze ooit, respectievelijk de laatste maand gebruikt had. We gingen daarbij uit van internet in de breedste zin van het woord, dus zonder onderscheid tussen vrij toegankelijk internet, beveiligd internet of internettechnologie, zoals het versturen van recepten met Edifact-berichten. Wij namen een lijst op van bekende medische internetsites die de huisarts desgewenst zelf kon aanvullen, we vroegen naar e-mailcontacten, e-consult, communicatie met andere instellingen of collega’s en administratieve handelingen. Ook wilden we weten hoeveel huisartsen bekend waren met de PICO-zoekstrategie (Patient Intervention Comparison Outcome); hiermee is het mogelijk bij een medisch probleem op gestructureerde wijze relevante literatuur te zoeken met behulp van een zoekmachine. De Nijmeegse huisartsopleiding moedigt het gebruik hiervan sterk aan. We rekenden het percentage huisartsen uit dat ooit, respectievelijk de laatste maand, gebruik heeft gemaakt van genoemde gebruiksmogelijkheden. Vervolgens voerden we een logistische regressieanalyse uit om te zien of verschillen in internetactiviteiten verklaard konden worden door verschillen in huisarts of praktijkkenmerken.

Resultaten

Van de 230 vragenlijsten werden 171 (74%) bruikbare exemplaren geretourneerd. Na aanvullend e-mail- of telefonisch contact met non-respondenten was van 97% van de onderzoekspopulatie bekend of zij in de praktijk of spreekkamer toegang hadden tot het internet. Alle respondenten bleken thuis over een toegang tot het internet te beschikken. In de praktijk had gemiddeld 82% een internetaansluiting en 72% van de huisartsen had ook een verbinding in de spreekkamer. Er waren geen significante verschillen tussen respondenten en non-respondenten. Ruim een derde van de aansluitingen in de respondentengroep was in het afgelopen jaar gerealiseerd. Van de aansluitingen in de praktijk ging het in 88% om een continue verbinding, terwijl 85% van de aansluitingen in de spreekkamers onderdeel uitmaakte van een praktijknetwerk. Gemiddeld beschikte 51% van de praktijken over een praktijkwebsite, met het hoogste percentage in de gezondheidscentra (86%). Minder dan 6% van de huisartsen gaf aan een cursus te hebben gevolgd voor het gebruik van internet. Ongeveer de helft van de huisartsen met een aansluiting in de praktijk gebruikte het internet meer dan eenmaal per week voor medische doeleinden en een derde van de huisartsen maakte er enkele malen per week tijdens het spreekuur gebruik van.

Uit analyse van de gerapporteerde internetactiviteiten gedurende de afgelopen maand bleek dat de website van de regionale huisartsenpost het meest bezocht werd (71%), terwijl 91% van de huisartsen e-mailcontact met een of meer collega’s had gehad (tabel). Ongeveer de helft van de huisartsen had de laatste maand een NHG-Standaard online geraadpleegd, de NHG-site of het Artsennet bezocht. Communicatie met patiënten en literatuuronderzoek vonden nog relatief weinig plaats. Opvallend was dat de meeste huisartsen die het internet ooit hadden gebruikt voor communicatie met ziekenhuis of apotheek dit regelmatig bleven doen, terwijl een minder grote groep recent nog naar richtlijnen of literatuur op internet zocht. Vervolgens bleek dat oudere huisartsen vaker naar richtlijnen op het internet zochten dan jongere, terwijl parttime huisartsen vaker literatuuronderzoek deden. Verder communiceerden huisartsen in gezondheidscentra relatief vaker met patiënten, ziekenhuizen en apotheken via het internet. Huisartsopleiders hadden wel iets vaker een internetaansluiting in de praktijk dan niet-opleiders, maar ze gebruikten die niet vaker. Zij deden niet vaker aan literatuuronderzoek en pasten de PICO-strategie in de praktijk nog nauwelijks toe. Er werden verder geen verschillen gevonden tussen stads- en plattelandspraktijken en mannelijke en vrouwelijke huisartsen.

TabelPercentage huisartsen met een internetaansluiting in de praktijk (n=144) dat ooit of de laatste maand gebruik heeft gemaakt van
OoitLaatste maand
Gebruik van het internet om richtlijnen te zoeken:
5132
4418
7454
3116
319
6729
5023
246
Gebruik van het internet om met patiënten te communiceren:
3619
42
31
3329
2718
6058
5349
4135
4640
2116
9491
8271

Beschouwing

De grote meerderheid van de huisartsen beschikte over een internetaansluiting in de praktijk en in de spreekkamer. Een derde van de huisartsen had het laatste jaar toegang tot het internet in de praktijk verkregen. Slechts de helft van de huisartsen met een praktijkaansluiting gebruikte internet meer dan eenmaal per week voor medische doeleinden en dan vooral om richtlijnen op te zoeken en informatie uit te wisselen met het ziekenhuis. Communicatie met patiënten via het internet vond weinig plaats. Huisartsen bleken vooral informatie uit te wisselen of te zoeken in richtlijnen of literatuur. Tegen onze verwachting in en tegengesteld aan de bevindingen van Kerse et al.8 vonden we dat de oudere huisartsen het internet vaker gebruikten dan hun jongere collega’s. Of dit kwam doordat oudere huisartsen meer behoefte hadden aan het raadplegen van richtlijnen door een relatief gebrek aan parate kennis of doordat zij vanwege een langere praktijkervaring meer gewend waren aan het werken met richtlijnen via het internet, is niet duidelijk. Uit de gegevens bleek wel dat huisartsen in gezondheidscentra een voorsprong hadden op hun collega’s. Niet alleen beschikten ze vaker over een eigen praktijkwebsite, maar ook communiceerden de artsen meer online met de apotheek, het ziekenhuis en patiënten. Een mogelijke verklaring hiervan is dat artsen in gezondheidscentra, die eraan gewend zijn nauw met elkaar en met andere disciplines samen te werken en taken te delegeren, eerder tot automatisering van hun praktijk zijn overgegaan. Een beperking van dit onderzoek is het ontbreken van een exacte definiëring van internet en internettechnologie; ook is het mogelijk dat respondenten bestaande internettechnologie over het hoofd hebben gezien. Het lijkt erop dat huisartsen wel eens grasduinen in de grote hoeveelheid medische informatie die op internet beschikbaar is, maar dat het nog lang geen routine is. Veel medische tijdschriften zijn bovendien nog niet full-text op internet beschikbaar. Wil internet als een volwaardig instrument voor informatievergaring kunnen fungeren, dan zullen artsen daar de tijd en gelegenheid voor moeten hebben en gebruiken.35 Omdat het bekend is dat gerichte trainingen tot betere en snellere klinische zoekresultaten leiden,9lijkt het raadzaam hierin te investeren.

Literatuur

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen