Wetenschap

Goede prognose voor terugverwezen hartinfarctpatiënten

Het is belangrijk om te achterhalen welke ST-elevatiemyocardinfarctpatiënten tot de laagrisicogroep behoren, zodat ze naar de huisarts terugverwezen kunnen worden. Wij onderzochten wat de prognose is van patiënten met een ST-elevatiemyocardinfarct die na 1 jaar behandeling volgens een specifiek protocol naar de huisarts zijn terugverwezen.
0 reacties
Verwijzing
Hartinfarctpatiënten uit de laagrisicogroep kunnen veilig worden terugverwezen naar de huisarts.
© Shutterstock

Wat is bekend?

  • De laatste decennia is de prognose van patiënten met een ST-elevatiemyocardinfarct sterk verbeterd, onder andere dankzij de percutane coronaire interventie en aanvullende trombotische behandeling.

  • Laagrisicopatiënten kunnen tegenwoordig 48 uur na hun infarct al worden ontslagen. Het is echter niet bekend hoelang patiënten poliklinisch onder controle moeten blijven bij de cardioloog.

Wat is nieuw?

  • Patiënten die 1 jaar na hun infarct asymptomatisch zijn met een linkerventrikelejectiefractie (LVEF) > 45% zijn laagrisicopatiënten.

  • Laagrisicopatiënten die na 1 jaar behandeling volgens het MISSION! MI-protocol naar de huisarts zijn verwezen, hebben een goede prognose en een vijfjaarsoverleving van 93%.

  • Patiënten met een LVEF < 45% of een mitralisklepinsufficiëntie graad ≥ 2 moeten we als hoogrisicopatiënten beschouwen.

De huidige eenjaars- en vijfjaarsmortaliteitscijfers van patiënten met een ST-elevatiemyocardinfarct (STEMI) zijn de laatste decennia gedaald naar respectievelijk 10 en 20%.1 Dit is te danken aan verschillende succesvolle behandelingen, zoals de primaire percutane coronaire interventie (pPCI), toegevoegde antitrombotische behandeling en adequate secundaire preventieve medicatie.2-4 Identificatie en stratificatie van laag- en hoogrisico-STEMI-patiënten kan tegenwoordig met de hoge beddendruk in ziekenhuizen en hoge zorgkosten tot een meer patiëntgerichte zorg en dalende zorgkosten leiden. Verschillende onderzoeken lieten bijvoorbeeld zien dat laagrisico-STEMI-patiënten binnen 2 of 3 dagen na opname veilig kunnen worden ontslagen, wat ook resulteerde in een daling van de zorgkosten.56

Het is echter nog niet bekend hoelang patiënten na een STEMI op de polikliniek onder controle van een cardio-loog moeten blijven. In het LUMC krijgen patiënten met een STEMI na behandeling volgens het eenjarig MISSION! Myocardial Infarction (MI-)protocol een verwijzing naar de huisarts wanneer ze na 1 jaar asymptomatisch zijn en op echocardiografie een linkerventrikel-ejectiefractie (LVEF) hebben van > 45%.7 Het MISSION! Myocardial Infarction-protocol is een implementatieprogramma voor patiënten met een doorgemaakt acuut myocardinfarct.

De hypothese van dit onderzoek is dat deze patiënten na het eenjarige MISSION! MI-protocol tot de groep met een laag risico behoren en dus veilig kunnen worden terugverwezen naar de huisarts. De langetermijnprognose van patiënten met een STEMI die zijn terugverwezen naar de huisarts is echter niet bekend. Wij wilden daarom de prognose evalueren van patiënten met een STEMI die na een jaar behandeling volgens het MISSION! MI-protocol in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) naar de huisarts zijn terugverwezen.

Methode

Onderzoekspopulatie

Alle patiënten die in het LUMC vanwege een STEMI zijn behandeld met een pPCI worden sinds februari 2004 geïncludeerd in de MISSION! MI-database.7 Via een retro-spectieve analyse van observationele data evalueerden we alle opeenvolgende patiënten die tussen februari 2004 en mei 2013 gedurende een jaar volgens het MISSION! MI-protocol zijn behandeld en daarna naar de huisarts zijn terugverwezen. We excludeerden patiënten die door overlijden of vanwege logistieke redenen niet het eenjarige MISSION!-MI-protocol hebben doorlopen.

Onderzoeksprocedure

Het MISSION! MI-protocol is een lokaal, op de richtlijnen van de European Society of Cardiology gebaseerd gestandaardiseerd klinisch protocol, dat een preklinische, klinische en poliklinische fase omvat.8 Het moet de klinische besluitvorming en behandeling tot 1 jaar na het indexinfarct optimaliseren. Na 1 jaar follow-up kregen de patiënten op basis van het MISSION! MI-protocol een verwijzing naar de huisarts wanneer zij asymptomatisch waren en een LVEF hadden van ≥ 45%. Zeventig patiënten met een LVEF van < 45% bleken toch te zijn terugverwezen naar de huisarts, wat een schending van het protocol is. Deze groep namen we wel mee in de analyse. Voor een uitgebreidere beschrijving van het MISSION! MI-protocol verwijzen we naar het originele MISSION! MI-artikel.7

Omdat we dit protocol niet in onderzoeksverband uitvoerden, was het niet mogelijk om met een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek te evalueren of er een verschil in uitkomst is tussen patiënten die na 1 jaar zijn terugverwezen naar de huisarts en een vergelijkbare groep die onder controle bleef bij de cardioloog. Dankzij de retrospectieve analyse denken we echter dat we een goed onderbouwd antwoord kunnen geven op de onderzoeksvraag.

Gegevensverzameling

Van alle patiënten verzamelden we de patiëntkenmerken, klinische parameters, laboratoriumwaarden en echocardiografiebeelden. Onafhankelijke onderzoekers verkregen klinische vervolginformatie prospectief uit het elektronische patiëntendossier en via telefonische interviews. Informatie over de vitale status haalden we uit de gemeentelijke basisadministratie. De betrokken huisartsen gaven informatie over de doodsoorzaak. De onderzoekers zijn zich ervan bewust dat er data ontbreken in de vermelde resultaten (red.).

Eindpunten

Het primaire eindpunt van het onderzoek was sterfte. Het secundaire eindpunt was het gecombineerde eindpunt van coronaire revascularisatie, recidief MI, implantatie van een implanteerbare cardiale defibrillator of een pacemaker, hospitalisatie vanwege hartfalen, beroerte en sterfte. Al deze events samen definieerden we als ernstige nadelige cardiale events (Engels: MACE = Major Adverse Cardiovascular Events).

Statistische analyse

Alle gegevens vatten we samen met gemiddelden met standaarddeviaties, dan wel de mediaan en interkwartielafstand. We gebruikten coxregressiemodellen om de samenhang tussen leeftijd, geslacht en andere klinische variabelen met de beide eindpunten te vergelijken. Leeftijd, geslacht en andere variabelen met een p < 0,10 voerden we in een prognostisch model in om sterfte in het algemeen en MACE te voorspellen, waarbij we voor elke individuele patiënt een prognostische indexwaarde berekenden.9 Vervolgens stratificeerden we de patiënten met de mediane prognostische indexwaarde in hoog- en laagrisicogroepen. Ten slotte gebruikten we kaplan-meijercurves om de kans op overlijden en MACE te evalueren. De analyses voerden we uit met versie 23.0 van SPSS.

Resultaten

Vanaf februari 2004 tot en met mei 2013 zijn in het LUMC 2943 patiënten vanwege een STEMI met een pPCI behandeld. Van deze patiënten stierf 7,0% (206) binnen 1 jaar en doorliep 32,8% (964) niet het eenjarige MISSION! MI-protocol vanwege logistieke redenen, zoals follow-up in een ander ziekenhuis. In totaal doorliepen 1773 (60,2%) patiënten het eenjarige MISSION! MI-protocol. Van deze patiënten bleef ongeveer de helft (851 patiënten, 48%) onder controle bij de cardioloog. Na 1 jaar kregen 922 patiënten (52%) een terugverwijzing naar de huisarts. Deze groep selecteerden we voor evaluatie [figuur 1]. De mediane follow-upduur na het eenjarige MISSION! MI-protocol was 4,55 jaar (interkwartielafstand 2,28-5,00).

Figuur 1 | Overzicht van alle geschikte MISSION! MI-patiënten (STEMI: ST-elevatiemyocardinfarct; pPCI: primaire percutane coronaire interventie)

Overzicht van alle geschikte MISSION! MI-patiënten (STEMI: ST-elevatiemyocardinfarct; pPCI: primaire percutane coronaire interventie)
Overzicht van alle geschikte MISSION! MI-patiënten (STEMI: ST-elevatiemyocardinfarct; pPCI: primaire percutane coronaire interventie)

Patiëntkenmerken

Patiëntkenmerken, medicatiegebruik en laboratoriumwaarden na 1 jaar MISSION! MI-follow-up staan in [tabel 1]. De gemiddelde leeftijd was 61,6 ± 11,7 jaar en 686 deelnemers (74,4%) waren man. De LVEF lag bij 70 patiënten (4,6%) onder de 45%.

Langetermijnoverlevingsanalyse

Gedurende de follow-up van dit onderzoek overleden in totaal 48 (5,2%) patiënten. Bij 6 van deze patiënten was de doodsoorzaak zeker cardiaal, bij 3 patiënten waarschijnlijk cardiaal, bij 35 patiënten niet-cardiaal, bij 2 patiënten onwaarschijnlijk cardiaal en bij 2 patiënten niet bekend. In de totale huisartsengroep was de kans op overleving 93,2%. Na multivariabele analyse bleven leeftijd, het niet hebben voorgeschreven van een angiotensine-converterend enzymremmer/angiotensine-II-antagonist (ACE-remmer/AT2-antagonist) en een verminderde LVEF over als significante voorspellers voor het primaire eindpunt [tabel 2]. [Figuur 2] laat zien dat hoogrisicopatiënten (n = 417) een significant lagere overlevingskans hebben (88,6%) dan laagrisicopatiënten (n = 416), bij wie de overlevingskans 97,4% was (log-rank < 0,001).

Figuur 2 | Kaplan-meieranalyse om de event-vrije overlevingskans te evalueren voor het primaire eindpunt, gestratificeerd voor hoog- en laagrisicohuisartspatiënten (n = 833)

Kaplan-meieranalyse om de event-vrije overlevingskans te evalueren voor het primaire eindpunt, gestratificeerd voor hoog- en laagrisicohuisartspatiënten (n = 833)
Kaplan-meieranalyse om de event-vrije overlevingskans te evalueren voor het primaire eindpunt, gestratificeerd voor hoog- en laagrisicohuisartspatiënten (n = 833)

Langetermijn-MACE-analyse

Van alle patiënten bleef 80,2% (n = 739) na 5 jaar eventvrij voor het secundaire eindpunt. [Tabel 3] laat de multivariabele voorspellers zien voor MACE binnen 5 jaar. Patiënten met een minder goede uitkomst na multivariabele analyse waren mensen die nog rookten aan het eind van het MISSION! MI-protocol en patiënten met een mitralisklepinsufficiëntie graad > 2. [Figuur 3] toont de kaplan-meiercurve van hoog- en laagrisicopatiënten. Hoogrisicopatiënten (n = 387) bleven in 73,8% van de gevallen event-vrij voor MACE, vergeleken met 88,3% van de laagrisicopatiënten (n = 387) (log-rank < 0,001).

Figuur 3 | Kaplan-meieranalyse om de event-vrije kans te evalueren voor het secundaire eindpunt, gestratificeerd voor hoog- en laagrisicohuisartspatienten

Kaplan-meieranalyse om de event-vrije kans te evalueren voor het secundaire eindpunt, gestratificeerd voor hoog- en laagrisico-huisartspatienten
Kaplan-meieranalyse om de event-vrije kans te evalueren voor het secundaire eindpunt, gestratificeerd voor hoog- en laagrisico-huisartspatienten

Beschouwing

Van de patiënten met een STEMI wordt iets meer dan de helft terugverwezen naar de huisarts nadat ze een jaar zijn behandeld volgens het MISSION! MI-protocol. De prognose is goed en deze patiënten hebben na 5 jaar een overlevingskans van 93,2%. Daarnaast blijven 4 van de 5 patiënten vrij van ernstige cardiovasculaire events.

Voor zover wij weten bestaan er op dit moment geen aanbevelingen in de richtlijnen omtrent de follow-upduur bij een cardioloog na een STEMI.

In het MISSION! MI-protocol speelt de LVEF een belangrijke rol bij de overweging of patiënten met een STEMI kunnen worden terugverwezen naar de huisarts. Een verminderde LV-functie hangt sterk samen met een slechtere uitkomst en een LVEF van 45% lijkt te kunnen worden gebruikt om hoog- en laagrisicopatiënten van elkaar te onderscheiden.101112

Voor de stelling dat patiënten na een jaar naar de huisarts terugverwezen kunnen worden, hebben we verschillende argumenten. Ten eerste laat ons onderzoek net als andere onderzoeken zien dat het risico op overlijden het grootst is in het eerste jaar na een STEMI, waarna het jaarlijks daalt.11314 De jaarlijkse kans op overlijden na een jaar was in dit onderzoek slechts rond de 1%. Bovendien overlijdt het overgrote deel niet door een cardiale oorzaak, maar door een andere aandoening, zoals een onderliggende maligniteit of pulmonaal ziektebeeld. Verder heeft volgens het Centraal Bureau voor Statistiek een gezonde persoon van 61 jaar een kans van 95,8% om de eerstkomende 5 jaar te overleven.15 Dit is slechts 2% beter dan het in dit onderzoek gevonden percentage.

De mogelijk belangrijkste reden waarom de prognose van deze patiënten zo goed is, is het gegeven dat de huisartsenzorg in Nederland goed is georganiseerd. In de regio Zuid-Holland Noord (waar verreweg de meeste patiënten van ons onderzoek wonen) gebruiken de huisartsen een uniform zorgprogramma CVRM voor alle patiënten met cardiovasculaire ziekten.1617 Deskundige praktijkondersteuners zien deze patiënten voor een routine follow-up, monitoren het cardiale risicoprofiel en bespreken zo nodig aanpassingen in de medicatie of levensstijl.

Op basis van dit onderzoek kunnen we de huisarts verschillende adviezen geven. Ten eerste is het gezien het gevonden verband tussen roken en het krijgen van een MACE uiteraard van belang om bij patiënten die blijven roken herhaaldelijk het belang van stoppen met roken te benadrukken.17 Ten tweede hing in dit onderzoek het voorschrijven van een ACE-remmer/AT2-antagonist samen met een betere prognose, wat strookt met resultaten uit eerdere gerandomiseerde en geblindeerde trials.18 Na terugverwijzing van de cardioloog is het daarom goed om het gebruik van deze middelen te bespreken met patiënten die nog geen ACE-remmer/AT2-antagonist gebruiken, zoals de NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement adviseert.17 Als laatste kunnen huisartsen overwegen om met de cardioloog gevallen van terugverwezen patiënten te bespreken die een LVEF < 45% en/of kleplijden hebben, omdat ze (mogelijk per abuis) zijn terugverwezen. De zorg voor deze patiënten kan worden gedeeld (shared care), waarbij de huisarts verantwoordelijk is voor het CVRM en de cardioloog de cardiologische controles doet. Dit stemt overeen met de adviezen van het Ketenzorgprogramma Hart- en vaatziekten.16

Voor ons onderzoek hebben we de patiëntengroep niet vergeleken met patiënten die in het ziekenhuis zijn gevolgd. De geselecteerde criteria maken een vergelijking tussen deze 2 groepen ook niet mogelijk. De groep die onder controle bleef bij de cardioloog was immers al ‘zieker’ en had bijvoorbeeld een verminderde LVEF na het doorgemaakte STEMI. Toekomstig onderzoek met patiënten die onder controle van de cardioloog zijn gebleven zal duidelijk moeten maken of er wellicht een subpopulatie is met een zodanig laag risico dat ook zij veilig kunnen worden terugverwezen naar de huisarts. Ook kan worden gekeken in hoeverre patiënten met een STEMI die na 6 tot 9 maanden stabiel zijn naar de huisarts kunnen worden terugverwezen, zoals ander onderzoek suggereert.19

Conclusie

Ruim de helft van de patiënten met een STEMI wordt na 1 jaar behandeling volgens het MISSION! MI-protocol terugverwezen naar de huisarts. Zij hebben een goede vijfjaarsprognose met een lage mortaliteit en een laag risico op ernstige cardiovasculaire events.

Tabel 1: Patiëntkenmerken na een jaar MISSION! MI-follow-up
Variabele Naar huisarts verwezen patiënten (n = 922)
Patiëntkenmerken  
  • Leeftijd, jaren
 61,6 ± 11,7
  • Man
686 (74,4)
  • Persisterend roken
185 (20,1)
  • Diabetes mellitus
 73 (7,9)
  • Voorgeschiedenis van een maligniteit
 46 (5,0)
  • Voorgeschiedenis van een cerebraal vasculair event
 31 (3,3)
Voorgeschreven medicatie  
  • Bètablokker
824 (89,4)
  • ACE-remmer/AT2-antagonist
877 (95,1)
  • Statine
887 (96,2)
  • Aspirine
859 (93,1)
  • Vitamine K-antagonist
 40 (4,3)
Laboratoriumbepalingen  
  • Totaal cholesterol (mmol/L)
  4,14 ± 0,92
  • LDL-cholesterol (mmol/L)
  2,39 ± 0,75
  • HDL-cholesterol (mmol/L)
  1,34 ± 0,42
  • Triglyceriden (mmol/L)
  1,54 ± 0,82
Echocardiografische parameters  
  • Linkerventrikelejectiefractie < 45%
 70 (7,6)
  • Mitralisklepinsufficiëntie graad ≥ 2
 31 (3,4)
  • Wandbewegingsscore-index
  1,13 (1,00-1,25)
Klinische kenmerken  
  • Aantal aangedane coronaire tijdens pPCI > 1*
451 (48,9)
  • Complete revascularisatie tijdens pPCI
560 (60,7)
Interventies  
  • Revascularisatie binnen 1 jaar follow-up
122 (13,2)
Tabel 2: Multivariabele coxregressieanalyse voor het achterhalen van significante onafhankelijke voorspellers voor vijfjaarsmortaliteit
Parameter Univariabele analyse   Multivariabele analyse  
HR (95%-BI) p-waarde HR (95%-BI) p-waarde  
Leeftijd, jaren 1,085 (1,056-1,115) < 0,001 1,071 (1,040-1,108) < 0,001
Man 0,973 (0,506-1,870) 0,935 1,441 (0,678-3,064) 0,342
  • Persisterend roker
1,446 (0,757-2,764) 0,264    
  • Diabetes mellitus
1,725 (0,733-4,057) 0,212    
Comorbiditeit        
  • Voorgeschiedenis van een maligniteit
2,812 (1,195-6,615) 0,018 1,896 (0,704-5,104) 0,205
  • Voorgeschiedenis van een cerebraal vasculair event
3,359 (1,330-8,480) 0,010 1,077 (0,388-2,987) 0,887
Voorgeschreven medicatie        
  • Bètablokker
0,493 (0,230-1,054) 0,065 0,498 (0,221-1,124) 0,093
  • ACE-remmer/AT2-antagonist
0,301 (0,119-0,760) 0,011 0,294 (0,110-0,788) 0,015
  • Statine
0,627 (0,152-2,586) 0,519    
  • Aspirine
0,424 (0,180-0,998) 0,049 0,831 (0,327-2,116) 0,698
  • Vitamine K-antagonist
2,002 (0,718-5,584) 0,185    
Echocardiografische parameters        
  • Linkerventrikelejectiefractie < 45%
3,088 (1,493-6,388) 0,002 2,807 (1,298-6,071) 0,009
  • Mitralisklepinsufficiëntie graad ≥ 2
3,712 (1,465-9,406) 0,006 1,747 (0,642-4,755) 0,275
  • Wandbewegingsscore-index
1,655 (0,638-4,349) 0,307    
Klinische kenmerken        
  • Aantal coronaire aangedaan tijdens pPCI > 1a
2,043 (1,143-3,797) 0,017 1,540 (0,676-3,512) 0,304
  • Complete revascularisatie tijdens pPCI
0,585 (0,330-1,036) 0,066 1,041 (0,482-2,251) 0,918
Interventies        
  • Revascularisatie binnen 1 jaar follow-up
1,302 (0,610-2,782) 0,501    
Tabel 3: Multivariabele coxregressieanalyse voor het achterhalen van significante onafhankelijke voorspellers voor de kans op binnen 5 jaar een ernstig cardiovasculair event (n = 833)
Parameter Univariabele analysis   Multivariabele analysis  
HR (95%-BI) p-waarde HR (95%-BI) p-waarde  
Leeftijd, jaren 1,016 (1,002-1,030) 0,029 1,008 (0,991-1,026) 0,370
  • Man
1,179 (0,797-1,745) 0,409 1,374 (0,862-2,189) 0,181
  • Persisterend roker
1,460 (1,010-2,109) 0,044 1,788 (1,190-2,687) 0,005
  • Diabetes mellitus
1,739 (0,683-4,432) 0,246    
Comorbiditeit        
  • Voorgeschiedenis van een maligniteit
1,778 (0,985-3,210) 0,056 1,534 (0,765-3,074) 0,228
  • Voorgeschiedenis van een cerebraal vasculair event
1,788 (0,911-3,510) 0,091 1,362 (0,639-2,902) 0,424
Voorgeschreven medicatie        
  • Bètablokker
0,830 (0,4944-1,396) 0,483    
  • ACE-remmer/AT2-antagonist
0,659 (0,323-1,345) 0,252    
  • Statine
1,369 (0,436-4,296) 0,590    
  • Aspirine
0,529 (0,310-0,904) 0,020 0,381 (0,093-1,557) 0,179
  • Vitamine K-antagonist
1,757 (0,950-3,249) 0,073 0,562 (0,117-1,269) 0,471
Echocardiografische parameters        
  • Linkerventrikelejectiefractie < 45%
1,987 (1,226-3,221) 0,005 1,649 (0,936-2,907) 0,083
  • Mitralisklepinsufficiëntie graad ≥ 2
2,759 (1,488-5,115) 0,001 2,463 (1,247-4,867) 0,009
  • Wandbewegingsscore-index
0,870 (0,473-1,600) 0,654    
Klinische kenmerken        
  • Aantal coronaire aangedaan tijdens pPCI > 1a
1,666 (1,194-2,325) 0,003 1,321 (0,794-2,197) 0,284
  • Complete revascularisatie tijdens pPCI
0,665 (0,478-0,926) 0,016 0,802 (0,490-1,314) 0,381
Interventies        
  • Revascularisatie binnen 1 jaar follow-up
1,074 (0,677-1,704) 0,763    
Dit is een bewerkte vertaling van Bodde MC, Van Hattem NE, Abou R, Mertens BJA, Van Duijn HJ, Numans ME, et al. Myocardial infarction patients referred to the primary care physician after 1‑year treatment according to a guideline-based protocol have a good prognosis. Neth Heart J 2019;27:550-8. Publicatie gebeurt met toestemming.
Bodde MC, Van Hattem NE, Abou R, Mertens BJA, Van Duijn HJ, Numans ME, Bax JJ, Schalij MJ, Jukema JW. Goede prognose voor terugverwezen hartinfarctpatiënten. Huisarts Wet 2020;63:DOI:10.1007/s12445-020-0860-x.
Mogelijke belangenverstrengeling: niets aangegeven.

Literatuur

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen