Nieuws

Cognitieve beperkingen bij DM2

Gepubliceerd
5 september 2013
Dossier

De aiotho kort uitgelicht

Paula Koekkoek is arts-in-opleiding-tot-huisarts-onderzoeker bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het Julius Centrum van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.

Wat is de praktijkvraag?

Waarom blijven cognitieve beperkingen bij mensen met diabetes mellitus type 2 (DM2) regelmatig onopgemerkt?

Wat is het huidige beleid?

De huisarts onderzoekt het cognitief functioneren van een patiënt wanneer deze komt met klachten van zijn geheugen. De NHG-Standaard Dementie adviseert verschillende cognitieve domeinen uit te vragen en een Mini-Mental State Examination (MMSE) en kloktekentest af te nemen.

Wat is de relevantie van dit vraagstuk?

Mensen met DM2 krijgen twee keer zo vaak dementie als mensen zonder diabetes. Een op de veertien gevallen van dementie is toe te schrijven aan diabetes. In alle stadia van diabetes kunnen cognitieve beperkingen aanwezig zijn die nog niet voldoen aan de criteria van dementie, maar wel invloed hebben op het dagelijks functioneren. Deze cognitieve beperkingen komen voor in de domeinen geheugen, informatieverwerkingssnelheid, aandacht en uitvoerende functies,1 en blijven vaak uit beeld bij de huisarts. Dementie blijft in tweederde van de gevallen onopgemerkt. Het duurt gemiddeld 18 tot 30 maanden na de eerste presentatie van symptomen of aanwijzingen van de familie voordat de diagnose dementie wordt gesteld. Het onopgemerkt blijven van cognitieve beperkingen kan belangrijke consequenties hebben. Het kan leiden tot problemen in het dagelijks functioneren en tot verminderde therapietrouw, en daardoor tot een toename van complicaties van zowel de behandeling als de ziekte. In tegenstelling tot andere diabetescomplicaties worden cognitieve beperkingen niet routinematig opgespoord. Als cognitieve beperkingen eerder herkend zouden worden, zou dit de huisarts kunnen helpen om te anticiperen op problemen bij de behandeling en de diabetesbehandeling te individualiseren.

Wat is de stand van zaken in de literatuur?

In de literatuur worden diverse redenen genoemd voor de terughoudendheid in de diagnostiek van cognitieve problemen.
Ten eerste zien artsen het nut van het stellen van de diagnose dementie niet, omdat er geen behandeling mogelijk is.2 Daarnaast vrezen zij de stigmatisering en impact die een diagnose dementie kan hebben op de patiënt.2 Uit onderzoek blijkt echter dat patiënten vaak zelf al een vermoeden hebben en de diagnose dementie graag willen horen omdat dit een einde maakt aan de onzekerheid en mogelijkheden geeft voor verdere toekomstplanning.2 Voor de diagnose dementie is het ervaren van klachten door de patiënt of zijn familie een vereiste, het is dus geen donderslag bij heldere hemel.
Een tweede probleem is de moeite waarmee een diagnose kan worden gesteld. Wanneer een patiënt wordt verdacht van cognitieve problemen, neemt een arts vaak de MMSE af. Dit instrument is echter ontwikkeld voor het opsporen en volgen van patiënten met de ziekte van Alzheimer en is minder gevoelig voor het opsporen van lichtere cognitieve beperkingen in de algemene populatie. Daarnaast duurt het afnemen van de MMSE gemiddeld 8 minuten. Dit is, met een gemiddelde consultduur van 12 minuten, relatief lang. De laatste jaren is daarom onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van een betrouwbare diagnostische methode, die gemakkelijk is toe te passen. Momenteel is er nog geen instrument beschikbaar dat alle ingrediënten van een bruikbare test (snel, zonder hulp af te nemen en gevoelig voor lichtere cognitieve beperkingen van alle soorten dementie) in zich heeft. Voor de praktijk van de huisarts lijken de tests die door de patiënt zelf in de wachtkamer ingevuld kunnen worden veelbelovend, zoals de ‘Test Your Memory-test’ (TYM) en de ‘Self-Administered Gerocognitive Examination’ (SAGE). Het is van belang onderzoek te doen naar de karakteristieken van deze tests en hun toepasbaarheid in de Nederlandse huisartsenpraktijk.

Conclusie

Omdat dementie vaker bij DM2 voorkomt, is het opsporen van cognitieve problemen bij patiënten met DM2 relevant, maar er zijn nog veel hobbels op de weg. De MMSE voldoet onvoldoende en er is behoefte aan een ander screeningsinstrument. De relevantie van opsporing zal sterk toenemen als er een behandeling voor het vertragen of genezen van cognitieve achteruitgang beschikbaar komt.

Wat is de belangrijkste onderzoeksvraag?

Hoe toepasbaar zijn twee nieuwe cognitieve vragenlijsten (TYM en SAGE) voor het opsporen van cognitieve stoornissen bij mensen met DM2 in de huisartsenpraktijk?

Literatuur

  • 1.Awad N, Gagnon M, Messier C. The relationship between impaired glucose tolerance, type 2 diabetes, and cognitive function. J Clin Exp Neuropsychol 2004;26:1044-80.
  • 2.Bamford C, Lamont S, Eccles M, Robinson L, May C, Bond J. Disclosing a diagnosis of dementia: a systematic review. Int J Geriatr Psychiatry 2004;19:151-69.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen