Praktijk

De opleidingsdriehoek in beeld

Gepubliceerd
15 juni 2021
De aios moet de basiskennis opdoen die het mogelijk maakt om het vak als huisarts te kunnen uitoefenen. De opleiding moet daarnaast ook ruimte bieden voor persoonlijke ontwikkeling en dus voor individuele accenten in de aan te leren competenties. Dat vergt het nodige van de 3 partijen die betrokken zijn bij de opleiding: de aios, de opleider en de docent. Soms wringt dat.
0 reacties
Opleidingsdriehoek
Renee Weersma, Christiana Schoemaker en Jaap Wynia
© Margot Scheerder

Christiana Schoemaker, aios en voorzitter van de LOVAH, vindt dat ze met haar opleiding niet te klagen heeft. ‘De zaken rond de opleiding zijn best goed geregeld,’ zegt ze. ‘Medisch specialisten in opleiding kijken soms met enige jaloezie naar de ruimte die wij krijgen voor persoonlijke ontwikkeling en naar de begeleiding die we krijgen. Natuurlijk zie ik ook verbeterpunten. Je bent als aios afhankelijk van de opleider die je in je praktijkmomenten beoordeelt en via de LOVAH horen we dat er binnen onze opleiding sprake is van regionale verschillen.’

Deze punten vormen een mooie basis voor een driegesprek tussen Schoemaker, huisartsenopleider Jaap Wynia, tevens voorzitter van Landelijke Huisarts Opleidings Vereniging, en docent huisartsgeneeskunde Renée Weersma. Het gesprek vindt plaats aan de hand van 4 thema’s: 1) de samenwerking tussen aios, huisartsenopleider en docent, 2) de aios als individu, 3) de opleiding als voorbereiding op het vak huisarts en 4) de toekomstbestendigheid van de opleiding.

Thema 1 Samenwerking

In de samenwerking tussen de aios, de opleider en de docent staat de verhouding tussen de opleider en de aios centraal, stelt Schoemaker. ‘In het kader van veilig opleiden heeft die verhouding de laatste jaren beslist meer aandacht gekregen,’ zegt ze, ‘maar je bent als aios natuurlijk nog steeds afhankelijk van de opleider in wiens praktijk je komt. De docent staat meer op afstand, maar is de verbinder tussen opleider en aios.’ De opleider staat inderdaad het dichtst bij de aios, stelt Wynia. ‘De aios is 3 of 4 dagen per week bij je in de praktijk. Je hoort natuurlijk wel van je patiënten terug hoe een aios het doet, maar je hebt zelf ook een belangrijke rol. Je bent als opleider eigenlijk een extra goed opgeleide huisarts, zodat je de aios actief kunt begeleiden en enthousiasmeren. Meestal gaat dat goed en ontstaat een mooie samenwerking en leeromgeving. Maar als de relatie moeizaam is, of de opleider het vak een beetje beu is, is een jaar een lange tijd.’

Je bent als opleider eigenlijk een extra goed opgeleide huisarts

Weersma begeleidt eerste- en derdejaars aios. ‘De zorg voor interactie tussen opleider en aios is gedurende de opleiding een belangrijke taak,’ zegt ze. ‘Daarin wil je als docent een spiegel zijn voor beiden. Wat Christiana zegt over verschillen herken ik. Je treft het als aios niet altijd met je opleider. En als opleidingsinstituut is het een uitdaging om daarin bij te sturen. Het vak van opleider leer je niet in 4 dagen, het vraagt 4 jaar in leergangen en voortdurende reflectie in de praktijk. Als het contact niet goed loopt of als je in elkaars allergie zit, is mijn boodschap aan zowel de aios als de opleider: bel de docent. Maar ik weet dat het moeilijk is. Soms heb ik het gevoel dat opleiders zich op hun vingers gekeken voelen of juist erg hun best gaan doen als ik op bezoek kom. Je kunt als docent in het spanningsveld komen te zitten tussen coach en beoordelaar, terwijl je er juist voor bent om een extra additioneel perspectief te bieden.’

Dit laatste herkent Schoemaker: ‘In mijn eerste jaar had ik een onervaren opleider, dat liep wat stroef en de interactie werd merkbaar anders toen de docent langskwam. Een ervaren opleider ziet het bezoek van de docent als een leuk gesprek, een beginnend opleider is nog zoekend, net als ik. Mijn opleider werkte bovendien als solist, er was dus geen collega die gelijkwaardig feedback kon geven. Mijn pleidooi is daarom: plaats eerstejaars aios niet bij een solist.’ Dat is met het gebrek aan opleiders niet zomaar haalbaar, reageert Weersma, maar het is zeker een waardevolle suggestie. ‘We overwegen nu om digitaal vaker het driegesprek te voeren dan eenmaal per jaar of op het moment dat er problemen zijn,’ zegt ze.

 is aios en sinds juli 2020 voorzitter van de LOVAH.
is aios en sinds juli 2020 voorzitter van de LOVAH.

Christiana Schoemaker is aios en sinds juli 2020 voorzitter van de LOVAH.

Thema 2 De aios als individu

Hoe wordt de persoonlijke, individuele ontwikkeling van de aios in het curriculum vormgegeven? ‘We vinden niet dat we aios hoeven af te leveren die allemaal hetzelfde zijn,’ zegt Weersma, ‘dus medisch leiderschap of samenwerking in de praktijk zijn keuzevakken. Het curriculum biedt sinds een paar jaar meer ruimte om hierin zelf keuzes te maken.’ Toch ligt daar ook een valkuil, vindt Schoemaker. ‘In hoeverre is het mogelijk om je in het laatste jaar vakinhoudelijk en persoonlijk te ontwikkelen? Heb je bijvoorbeeld ruimte om mee te lopen met een kinderarts als je je wilt verdiepen in kindergeneeskunde? De opleiding vraagt om een individueel opleidingsplan, maar de vinkjes bij de competenties staan voorop. Ruimte creëren voor eigen invulling is niet altijd gemakkelijk en opleidingen zitten ook niet altijd te wachten op aios die willen differentiëren.’

Wynia kijkt hier nuchter tegen aan: ‘De ruimte voor differentiatie mag er alleen zijn als de aios de basiskennis goed op orde heeft. Afgezien daarvan is je vak in ontwikkeling zo lang je werkzaam bent. Wees dus niet te bang om jezelf soms te beperken. Wat je mist, leer je vervolgens in de praktijk wel.’ Schoemaker laat zich hierdoor maar ten dele overtuigen. ‘Ik heb geen last van fear of missing out’, zegt ze, ‘maar ik wil wel zoveel mogelijk uit mijn opleiding halen en vraag me hierbij af hoe up-to-date het standaardpakket nog is. Het scheelt per regio hoeveel ruimte aios voor verdieping krijgen. Soms blijft het vrij oppervlakkig, in een terugkomdag. Al moeten aiossen die ruimte zelf natuurlijk ook nemen. Maar de ruimte om af te wijken van het standaardpakket die hiervoor nodig is – en waarvan het volgens de aios ‘in the lead’-gedachte ook de bedoeling is dat je die neemt – is er toch echt niet altijd.’ Weersma moet toegeven dit punt te herkennen en bij sommige aiossen ook wel als gemiste kans te ervaren.

 is praktijkhoudend huisarts in Haarlem, huisartsbegeleider en staflid bij Amsterdam UMC, locatie VUmc. Verder is ze actief in adviesfuncties binnen de LHV, het NHG en de VVAA.
is praktijkhoudend huisarts in Haarlem, huisartsbegeleider en staflid bij Amsterdam UMC, locatie VUmc. Verder is ze actief in adviesfuncties binnen de LHV, het NHG en de VVAA.

Renée Weersma is praktijkhoudend huisarts in Haarlem, huisartsbegeleider en stafid bij Amsterdam UMC, locatie VUmc. Verder is ze actief in adviesfuncties binnen de LHV, het NHG en de VVAA.

Thema 3 De opleiding als voorbereiding op het vak

Wynia merkte eerder in het gesprek al op dat de huisarts na de opleiding nog veel gaat leren. Een stelling waarin Schoemaker zich wel kan vinden. ‘Het zal ook sterk afhangen van de patiëntenpopulatie van de werkplek waar je terechtkomt,’ zegt ze. ‘Het is dus goed om rekening te houden met de vraag wat de huidige beroepsgroep, de aiossen en ook de patiënten willen van de toekomstige huisarts. Vraag gedurende de opleiding regelmatig aan aiossen hoe ze het vak na de opleiding willen vormgeven. De aandacht daarvoor is nu wel beter geregeld dan in het verleden, maar er zit toch altijd een vertraging in de implementatie van een gesignaleerde verbetermogelijkheid.’

Dat laatste snapt Wynia ook wel. ‘Iedere huisarts is toch net weer een beetje anders en wil dus ook andere dingen bij de invulling van zijn vak,’ zegt hij. ‘Je kunt wel bedenken waarvoor je vindt dat we moeten staan als huisartsen – wat we van dat huisartsenvak willen dus – maar het duurt inderdaad echt wel een tijd voordat dit zijn weg vindt naar de opleiding.’ Weersma knikt en zegt: ‘Een bekend dilemma, misschien is het weer eens tijd het curriculum te herijken aan de hand van de nieuwe kernwaarden.’

 is huisarts in Amsterdam en als opleider verbonden aan Amsterdam UMC, locatie AMC. Sinds december 2020 is hij voorzitter van de Landelijke Huisartsen Opleidings Vereniging.
is huisarts in Amsterdam en als opleider verbonden aan Amsterdam UMC, locatie AMC. Sinds december 2020 is hij voorzitter van de Landelijke Huisartsen Opleidings Vereniging.

Jaap Wynia is huisarts in Amsterdam en als opleider verbonden aan Amsterdam UMC, locatie AMC. Sinds december 2020 is hij voorzitter van de Landelijke Huisartsen Opleidings Vereniging.

Thema 4 Toekomstbestendigheid van de opleiding

Wat maakt een opleiding toekomstbestendig? ‘De kern is vooral dat je aiossen opleidt tot een academisch werkniveau en tot kritisch denkende mensen,’ vindt Wynia. ‘Mensen dus die zelf de weg in de literatuur weten te vinden om op de hoogte te blijven van actuele ontwikkelingen in het vak zodat ze daarop kunnen anticiperen of bijsturen. Ik ben als huisarts opgeleid om zelf na te denken.’ Dat vindt Weersma ook wel, maar ze voegt eraan toe: ‘Er zijn maatschappelijke ontwikkelingen, digitalisering bijvoorbeeld, waarmee we in de opleiding toch echt iets moeten doen. Ook moeten we als huisartsen meer gaan samenwerken in netwerkgeneeskunde. Dat is ook zo’n thema waarbij we aiossen moeten stimuleren om na te denken over de vraag welke rol ze daarin voor zichzelf zien weggelegd. En ook om ze te laten nadenken over efficiënte bedrijfsvoering. Je leert als aios vandaag over een vak dat morgen alweer anders is. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van digital first huisartsenpraktijken of praktijken waarin assistenten geen rol meer spelen, omdat die niet meer te krijgen zijn. We leiden nu onze aiossen uniform op. Om op de veranderingen die we signaleren in te spelen, hebben we onder hen voortrekkers nodig, mensen met andere talenten en opvattingen over het vak. Daarvoor mag de opleiding wel meer ruimte bieden dan ze nu doet.’

Je leert als aios vandaag over een vak dat morgen alweer anders is

Hierin kan Schoemaker zich helemaal vinden. ‘Als opleiding moet je ruimte bieden aan aiossen die grote verbetertrajecten willen doen,’ vindt ze. ‘Dat moet je juist stimuleren. Maar in aansluiting op wat ik al eerder zei over differentiatie: ik vraag me af in hoeverre aiossen in het derde jaar ruimte krijgen om van elkaar te verschillen.’ Dit is herkenbaar voor Weersma. ‘Ook omdat opleiders niet altijd blij zullen zijn met een aios die 1 of 2 dagen per week met iets anders bezig is,’ zegt ze. ‘De basis blijft toch de patiëntenzorg.’ Schoemaker werpt tegen: ‘De opleidingspraktijk zou zo goed moeten zijn dat je als aios gebruik kan maken van het feit dat je boventallig bent. Dat kan de praktijk van de opleider ook wat opleveren.’ Wynia: ‘Daarop sluit ik dan weer aan met mijn al eerder gemaakte opmerking dat je als opleider een extra goed opgeleide huisarts moet zijn. Het is mooi als de opleider de aios boventallig kan laten zijn en de aios zo ruimte kan geven om zich te ontwikkelen. Wel vind ik dat er dan wat meer aan de waardering van de opleider mag worden gedaan.’ Weersma ziet dit als een pleidooi om de opleiders zorgvuldiger te matchen met de aiossen, omdat de aios afhankelijk is van de opleider.

Als aios moet je gebruik kunnen maken van het feit dat je boventallig bent

Een laatste punt dan: vraagt het toekomstbestendig houden van de opleiding erom dat onderdelen uit de opleiding verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe? ‘Altijd een lastig punt’, zegt Weersma. ‘Niemand durft daarover te beginnen, maar dat moet natuurlijk wel. Het zou mooi zijn als de aiossen de opleiding vanaf jaar 1 meer als een routekaart zien waarin ze meer eigen keuzemogelijkheden hebben. Dan stimuleer je de individualisering en dan hoeft er waarschijnlijk ook niets uit.’ Dit maakt duidelijk dat een goede opleiding flexibiliteit vergt van de docent, de opleider en de aios.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen