Wetenschap

Hartziekten en atriumfibrilleren

Gepubliceerd
10 juli 2007

Dit proefschrift begint met een overzicht van epidemiologische gegevens en beschrijft de mogelijke oorzaken van atriumfibrilleren. Verder geeft de schrijver in de inleiding een overzicht van de behandelingsmogelijkheden. Bij de behandeling van atriumfibrilleren kan je ervoor kiezen om het atriumfibrilleren te accepteren en de ventrikelfrequentie te reguleren (‘rate control’) of je kan de behandeling richten op het herstel van sinusritme (‘rhythm control’). Deze opties zijn in een aantal onderzoeken vergeleken. Men nam altijd aan dat herstel van sinusritme gunstig zou zijn, maar rhythm control bleek niet superieur te zijn. Een van de onderzoeken dat rate versus rhythm control vergeleek, is de RACE-study (RAte Control versus Electrical cardioversion), een Nederlands onderzoek. Rienstra laat in dit proefschrift onder andere een aantal subanalyses zien van deze onderzoeksgegevens. Hij beschrijft de vergelijking van de resultaten bij patiënten met en zonder hypertensie. Bij patiënten met hypertensie lijkt rate control beter. Ook zijn verschillen tussen mannen en vrouwen onderzocht. Vrouwen met atriumfibrilleren bereikten minder vaak het gecombineerde eindpunt (onder andere sterfte, pacemaker implantatie, ernstige bijwerking medicatie) bij rate control dan bij rhythm control. Dit betreffen overigens twee post-hoc analyses. Ook wanneer die patiënten uit de rhythm-controlgroep die daadwerkelijk een sinusritme houden (uiteindelijk een minderheid) vergeleken worden met patiënten uit de rate-controlgroep die atriumfibrilleren houden, blijkt rhythm control niet beter dan rate control. Andere analyses laten zien dat niet het atriumfibrilleren maar de onderliggende aandoening de prognose van patiënten met atriumfibrilleren bepaalt. Dit zijn vooral ischemische hartziekte, diabetes, kleplijden en hartfalen. Hartfalen kan overigens ook een gevolg van atriumfibrilleren zijn. Ten slotte geeft Rienstra de richting aan voor verder onderzoek. Rate controle is nu de veelal gekozen strategie. Vooralsnog is echter onvoldoende duidelijk welke ventrikelfrequentie het behandeldoel moet zijn. Naast rate of rhythm control is antistolling bij atriumfibrilleren met bijkomende risicofactoren voor een trombo-embolie een belangrijk punt. Het optimum voor de instelling ligt tussen een INR van 2 en 3. Nieuwere behandelopties bleken minder effectief om complicaties te voorkomen. Dit proefschrift bespreekt een aantal zaken die in de ontwikkeling van de NHG-Standaard Atriumfibrilleren tot de belangrijkste discussiepunten behoorden. De onderzoeksresultaten sluiten goed aan bij aanbevelingen in deze standaard.

Jan van Lieshout

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen