Richtlijn

NHG-Standaard Miskraam (derde herziening)

Gepubliceerd
4 januari 2017
Belangrijkste wijzigingen
  • Deze standaard besteedt meer aandacht aan de mogelijkheid van een extra-uteriene graviditeit (EUG) als oorzaak van vaginaal bloedverlies en/of buikpijn.
  • Bij een zwangerschapsduur korter dan zes weken is echoscopie onvoldoende betrouwbaar om een intacte zwangerschap aan te tonen en wordt bij een vermoeden van een miskraam geadviseerd het spontane beloop van vaginaal bloedverlies af te wachten tot de termijn van zes weken; bij een zwangerschapsduur vanaf zes weken wordt in overleg met de vrouw een transvaginale echoscopie verricht.
  • Bij een niet-vitale zwangerschap is medicamenteuze behandeling mogelijk in de tweede lijn; deze behandeling kent op lange termijn minder bijwerkingen dan curettage.
  • Bij vrouwen met herhaalde miskramen is chromosoomonderzoek in de eerste lijn niet meer geïndiceerd; dit onderzoek vindt alleen in de tweede lijn plaats op strikte indicatie.
  • Deze standaard bevat afspraken over de samenwerking tussen huisartsen en verloskundigen.

 

Kernboodschappen
  • Bij bloedverlies in het eerste zwangerschapstrimester blijft bij ongeveer de helft van de vrouwen de zwangerschap intact.
  • Op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek gaat de huisarts bij vrouwen met vaginaal bloedverlies en/of buikpijn na of er een vermoeden is van een EUG.
  • Bij een vermoeden van een EUG is verwijzing naar de gynaecoloog geïndiceerd en overlegt de huisarts over de mate van spoed.
  • Als er echoscopisch sprake blijkt te zijn van een niet-vitale zwangerschap, maakt de huisarts met de patiënte de keuze om het spontane beloop gedurende een tot twee weken af te wachten of voor behandeling te verwijzen naar de gynaecoloog.
  • Toediening van antiresus(D)-immunoglobuline is geïndiceerd bij alle resus(D)-negatieve vrouwen die na een zwangerschapsduur vanaf tien weken een miskraam hebben doorgemaakt. Dit is in principe de taak van de verloskundig hulpverlener. Indien een vrouw (nog) geen verloskundig hulpverlener heeft, is bepaling van de bloedgroep en toediening van antiresus(D)-immunoglobuline door de huisarts noodzakelijk.

 

Na publicatie in H&W worden er soms nog wijzigingen doorgevoerd in de NHG-Standaard. Zie voor de meest recente versie www.nhg.org/standaarden

Inbreng van de patiënt

De NHG-Standaarden geven richtlijnen voor het handelen van de huisarts; de rol van de huisarts staat dan ook centraal. Daarbij geldt echter altijd dat factoren van de kant van de patiënt het beleid mede bepalen. Om praktische redenen komt dit uitgangspunt niet telkens opnieuw in de richtlijn aan de orde, maar wordt het hier expliciet vermeld. De huisarts stelt waar mogelijk het beleid vast in samenspraak met de patiënt, met inachtneming van diens specifieke omstandigheden en met erkenning van diens eigen verantwoordelijkheid, waarbij adequate voorlichting een voorwaarde is.

Afweging door de huisarts

Het persoonlijk inzicht van de huisarts is uiteraard bij alle richtlijnen een belangrijk aspect. Afweging van de relevante factoren in de concrete situatie zal beredeneerd afwijken van het hierna beschreven beleid kunnen rechtvaardigen. Dat laat onverlet dat deze standaard bedoeld is om te fungeren als maat en houvast.

Delegeren van taken

NHG-Standaarden bevatten richtlijnen voor huisartsen. Dit betekent niet dat de huisarts alle genoemde taken persoonlijk moet verrichten. Sommige taken kunnen worden gedelegeerd aan de praktijkassistente, praktijkondersteuner of praktijkverpleegkundige, mits zij worden ondersteund door duidelijke werkafspraken, waarin wordt vastgelegd in welke situaties de huisarts moet worden geraadpleegd en mits de huisarts toeziet op de kwaliteit. Omdat de feitelijke keuze van de te delegeren taken sterk afhankelijk is van de lokale situatie, bevatten de standaarden daarvoor geen concrete aanbevelingen.

Inleiding

De NHG-Standaard Miskraam geeft richtlijnen voor de diagnostiek en het beleid bij zwangere vrouwen met vaginaal bloedverlies en/of buikpijn tot en met de eerste zestien weken van de zwangerschap. De focus in deze standaard ligt op de diagnostiek en het beleid bij een vroege miskraam. Daarnaast is er aandacht voor de tijdige herkenning van extra-uteriene graviditeit (EUG). Omdat een zwangere vrouw meestal al vóór een zwangerschapsduur van negen weken contact heeft met een verloskundige, verloskundig actieve huisarts of gynaecoloog (verloskundig hulpverleners), is deze zorg grotendeels buiten het domein van de niet-verloskundig actieve huisarts komen te liggen (zie de NHG-Standaard Zwangerschap en kraamperiode). Toch zal een deel van de zwangere vrouwen bij bloedverlies en/of buikpijn eerst contact opnemen met de huisarts.
De standaard geeft ook aanbevelingen voor het beleid bij herhaalde miskramen in het eerste trimester.
Voor de diagnostiek en het beleid bij bloedverlies na de eerste zestien weken van de zwangerschap wordt verwezen naar de Verloskundige Indicatielijst (VIL; zie www.nhg.org/pcz).
Deze standaard is tot stand gekomen in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV).

Achtergronden

Begrippen

MiskraamMiskraam: uitdrijving van een niet-vitale zwangerschap bij een zwangerschapsduur tot twintig weken; meestal vindt uitdrijving plaats vóór een zwangerschapsduur van twaalf weken (vroege miskraam) en zelden na zestien weken.
Niet-vitale zwangerschap Niet-vitale zwangerschap : afwezige hartactie bij een foetus met een kruin-stuitlengte ≥ 7 mm of een lege vruchtzak zonder foetus en/of dooierzak bij een zwangerschapsduur vanaf zes weken (met bloedverlies of zonder bloedverlies).
Incomplete miskraam Incomplete miskraam : resten zwangerschapsweefsel in utero, zonder aanwezigheid van een foetus of intacte vruchtzak en/of dooierzak bij persisterend, intermitterend of weer toenemend vaginaal bloedverlies en/of aanhoudende buikpijn.
Complete miskraam Complete miskraam : een leeg cavum uteri bij afwezigheid van klachten na een voorafgaande episode met vaginaal bloed- en weefselverlies met buikpijn.
Herhaalde miskramen Herhaalde miskramen : twee of meer geobjectiveerde (met minimaal een positieve zwangerschapstest) miskramen.1

Epidemiologie

Vaginaal bloedverlies in het eerste zwangerschapstrimester komt bij ruim 20% van de zwangere vrouwen voor. Bij ongeveer de helft van de vrouwen duidt dit bloedverlies op een miskraam. Bij de overige vrouwen houdt het bloedverlies op en blijft de zwangerschap intact. Kortdurende spotting (een tot twee dagen) komt frequent voor en lijkt niet geassocieerd met een verhoogd risico op miskraam vergeleken met zwangerschappen zonder bloedverlies.2 De in de huisartsenpraktijk geregistreerde incidentie van miskraam (ICPC-code W82) is 11,5 per 1000 vrouwen in de leeftijd van 25 tot 44 jaar per jaar.
De geregistreerde incidentie van EUG (ICPC-code W80) in de huisartsenpraktijk is in de leeftijd van 25 tot 44 jaar 0,9 per 1000 vrouwen per jaar. Er zijn geen incidentiecijfers van verloskundige praktijken bekend voor bloedverlies tijdens de zwangerschap, miskraam of EUG.3

Pathofysiologie en beloop

Miskraam

Bloedverlies in het eerste zwangerschapstrimester kan duiden op een miskraam. Met het begrip ‘miskraam’ wordt vaak zowel de echoscopische diagnose ‘niet-vitale zwangerschap’ als de uitdrijving daarvan bedoeld. Een miskraam komt frequent voor. Naar schatting vindt bij ongeveer 30% van de concepties kort na de innesteling geen verdere ontwikkeling plaats, wat zich manifesteert als een al dan niet verlate menstruatie. Circa 10 tot 15% van alle zwangerschappen eindigt in een herkenbare miskraam. Deze percentages zijn gebaseerd op ziekenhuisregistraties. Het merendeel van de miskramen vindt plaats tijdens de eerste twaalf weken van de zwangerschap.3,4 Uit echoscopisch onderzoek blijkt dat de ontwikkeling van het embryo of de foetus meestal al geruime tijd gestopt is, voordat de uitdrijving van de vruchtzak op gang komt.
Chromosomale afwijkingen bij de foetus zijn de belangrijkste oorzaak van een miskraam. Deze ontstaan meestal in de eicel vlak voor de bevruchting en worden zelden veroorzaakt door chromosomale afwijkingen van de ouders. De belangrijkste risicofactor voor een miskraam is de leeftijd van de vrouw. Het risico op een miskraam ligt tussen de 10 en 15% voor vrouwen tussen 30 tot en met 34 jaar, en loopt op naar 18 tot 25% voor vrouwen van 35 tot en met 39 jaar.4
Ook overgewicht (BMI ≥ 25 kg/m2) en alcoholgebruik zijn risicofactoren voor een miskraam. Diverse geneesmiddelen kunnen een miskraam veroorzaken; voorbeelden zijn misoprostol, isotretenoïne en andere vitamine-A-zuurderivaten, methotrexaat en andere cytostatica en valproïnezuur (zie de NHG-Standaard Preconceptiezorg). Seks kan geen miskraam uitlokken.5
Het beloop van een miskraam kan heel wisselend zijn: de ene miskraam gaat met veel meer bloedverlies en pijn gepaard dan de andere en meerdere miskramen bij dezelfde vrouw kunnen heel verschillend verlopen. Toename van het bloedverlies is over het algemeen een teken dat een miskraam snel zal plaatsvinden. Het bloedverlies is de eerste dagen van een miskraam het hevigst. Het uitdrijven van het zwangerschapsweefsel gaat meestal gepaard met het verlies van wat stolsels, een matige hoeveelheid bloed en weeënachtige pijn. Soms zal de vrouw het verlies van het vruchtzakje bemerken. Pathologisch onderzoek van de foetus of het zwangerschapsweefsel heeft geen consequenties voor het beleid.
Indien een miskraam plaatsgevonden heeft, neemt het bloedverlies sterk af of stopt het. Ook de buikpijn verdwijnt. Spotting kan aanhouden tot een aantal weken na een miskraam. Soms blijkt er echoscopisch sprake geweest van een meerlingzwangerschap, waarbij een miskraam van een van de foetussen plaatvond en de andere intact bleef.6 Indien de miskraam nog incompleet is, zal het bloedverlies persisteren of weer toenemen en de buikpijn aanhouden. Echoscopisch worden dan resten zwangerschapsweefsel in utero gezien, zonder aanwezigheid van een foetus of intacte vruchtzak en/of dooierzak.
Ongeveer 1% van de vrouwen maakt drie miskramen door. Het is onduidelijk hoe vaak er sprake is van een of meerdere risicofactoren voor herhaalde miskramen, zoals een chromosomale afwijking bij een van de ouders en het antifosfolipidensyndroom (APS), erfelijke trombofiliefactoren en uterusanomalieën bij de vrouw.7 Aanvullende diagnostiek in de tweede lijn levert echter bij het merendeel van de paren geen oorzaak voor herhaalde miskramen. De kans op een voldragen zwangerschap is na onverklaarde herhaalde miskramen overigens groot: zo heeft een vrouw van 30 jaar na drie miskramen een kans van 80% op een voldragen zwangerschap; bij een vrouw van 35 jaar is deze kans ruim 70%.8

Extra-uteriene graviditeit (EUG)

Bloedverlies en/of buikpijn in het eerste zwangerschapstrimester kan duiden op een extra-uteriene graviditeit (EUG).9 Een EUG is meestal in de tuba gelokaliseerd. Een tubaire EUG wordt veroorzaakt door een vertraagde of belemmerde doorgang door de tuba, al dan niet door schade aan de tuba door een eerdere EUG, pelvic inflammatory disease (PID) of subfertiliteit, na tubachirurgie, bij een fertiliteitsbehandeling, actueel spiraalgebruik of na sterilisatie. Hoe groot het risico op een EUG is bij de genoemde risicofactoren, is niet precies bekend. Bij ongeveer 50% van de vrouwen met een EUG is geen risicofactor aanwijsbaar.
Klachten ten gevolge van een EUG treden in de regel op voor de achtste zwangerschapsweek. BuikpijnBuikpijn en/of vaginaal bloedverlies bij een al dan niet bekende zwangerschap zijn meestal de klachten waarmee een vrouw bij de huisarts komt. Een vrouw kan aangeven dat de laatste ‘menstruatie’ korter dan gewoonlijk was, terwijl het in werkelijkheid gaat om abnormaal bloedverlies ten gevolge van innesteling van een EUG. De aard en lokalisatie van de buikpijn kunnen variëren. Naast buikpijn en vaginaal bloedverlies zijn andere, weinig specieke klachten: subjectieve zwangerschapsverschijnselen, mictieklachten en gastro-intestinale klachten (misselijkheid, braken en diarree).
De voorspellende waarde van vroege klachten bij vrouwen met een niet-geruptureerde EUG is echter klein. Late klachten, die kunnen passen bij levensbedreigend bloedverlies bij een tubaruptuur en bloedverlies in de buik, zijn: schouderpijn (‘referred pain’), ‘licht in het hoofd’, neiging tot flauwvallen en loze aandrang.
Snelle diagnostiek van een EUG verhoogt de kans op een gunstig (tubasparend) beloop. Met transvaginale echoscopie wordt de zwangerschap gelokaliseerd. Dit is ook mogelijk bij een zwangerschapsduur korter dan zes weken.10 Indien een kort bestaande zwangerschap niet of onvoldoende betrouwbaar kan worden gelokaliseerd, worden in de tweede lijn aanvullend een of meerdere hCG-bepalingen in het bloed gedaan.11 De behandeling van een EUG is, afhankelijk van het stadium, chirurgisch of tubasparend (medicamenteus of expectatief met vervolgen van het hCG).12 Een mogelijke complicatie is, naast levensbedreigend bloedverlies, vermindere fertiliteit door schade aan of verlies van de tuba. Een heterotope zwangerschap (gelijktijdige intra-uteriene zwangerschap en extra-uteriene zwangerschap) komt heel zelden spontaan voor; bij een fertiliteitsbehandeling komt dit vaker voor.13

Andere oorzaken van vaginaal bloedverlies

Cervixaandoeningen Cervixaandoeningen : (pre-)maligne cervixaandoeningen en cervixpoliepen kunnen vaginaal bloedverlies veroorzaken; hoe vaak deze aandoeningen oorzaak zijn van bloedverlies tijdens de zwangerschap, is onbekend.14
Soa Soa : een chlamydia-infectie kan vaginaal bloedverlies veroorzaken; hoe vaak dit een oorzaak is voor bloedverlies in de zwangerschap, is onbekend.
Molazwangerschap Molazwangerschap : meestal wordt een molazwangerschap vroeg in de zwangerschap echoscopisch aangetoond, voordat vaginaal bloedverlies optreedt. De incidentie van molazwangerschappen is 1 per 2000 zwangerschappen per jaar.15
Onbekende oorzaak vaginaal bloedverlies: bij vrouwen met een intacte zwangerschap en vaginaal bloedverlies in het eerste zwangerschapstrimester blijft de oorzaak van het bloedverlies in de meeste gevallen onbekend.

Andere oorzaken van buikpijn

Buikpijn kan vele, ook niet-gynaecologische, oorzaken hebben. Bij zwangere vrouwen kan buikpijn een van de symptomen zijn bij bijvoorbeeld obstipatie of een urineweginfectie.

Beleving

Vaginaal bloedverliesVaginaal bloedverlies tijdens de zwangerschap kan veel onzekerheid en ongerustheid bij de vrouw en haar partner veroorzaken. Voor veel vrouwen en hun partners is een miskraam of een EUG een emotionele gebeurtenis en is er tijd nodig om dit – eventueel onder begeleiding – te verwerken.16
Het belang van vruchtbaarheid en onbekendheid met de oorzaken van een miskraam kunnen invloed hebben op de beleving. Deze kunnen cultureel gekleurd zijn.17

Richtlijnen diagnostiek

Spoed

Beoordeling is er in eerste instantie op gericht de klinische stabiliteit van de vrouw vast te stellen volgens de ABCDE-systematiek. Afhankelijk van de klinische toestand van de vrouw, en daarmee de noodzaak snel te handelen, en de differentieeldiagnostische overwegingen zijn de verdere anamnese en lichamelijk onderzoek meer of minder uitgebreid.
Wanneer er bij telefonisch contact aanwijzingen zijn voor klinische instabiliteit van de vrouw, is een spoedbeoordeling aangewezen. Dit is het geval bij een (mogelijk) zwangere vrouw met een of meer van de volgende klachten:
  • aanwijzingen voor een bedreigde circulatie (duizeligheid, transpireren, gevoel van flauwvallen);
  • hevig (meer en/of langduriger dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie) vaginaal bloedverlies;
  • hevige buikpijn.

 

Urgente beoordeling bij vaginaal bloedverlies is aangewezen indien een zwangerschap nog niet met echoscopie intra-uterien gelokaliseerd is (en een EUG dus niet is uitgesloten) bij:
  • buikpijn en/of
  • risicofactoren voor een EUG, zoals aanwijzingen voor tubapathologie (eerdere EUG, PID, subfertiliteit), eerdere tubachirurgie, fertiliteitsbehandeling, zwangerschap bij spiraalgebruik of na sterilisatie.

 

Anamnese

De anamnese start meestal telefonisch en heeft mede tot doel om te beoordelen of en met welke mate van urgentie een vrouw met vaginaal bloedverlies en/of buikpijn gezien dient te worden.
Vraag naar:
  • duizeligheid (‘licht in het hoofd’), transpireren, gevoel van flauwvallen;
  • laatste menstruatie (een voor de vrouw normale hoeveelheid bloedverlies, cyclusduur);
  • positieve zwangerschapstest (wanneer bepaald?);
  • mate en duur van het bloedverlies (meer en/of langduriger dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie), verlies van stolsels en/of weefselresten (wanneer en hoeveel?);
  • echoscopisch onderzoek tijdens deze zwangerschap (intra-uteriene zwangerschap vastgesteld?);
  • buikpijn (weeënachtig of continu, meer dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie?);
  • aantal en beloop van eerdere zwangerschappen en/of miskramen;
  • risicofactoren voor EUG:
      • aanwijzingen voor tubapathologie (eerdere EUG, PID, subfertiliteit);
      • eerdere tubachirurgie;
      • fertiliteitsbehandeling;
      • zwangerschap bij spiraalgebruik of na sterilisatie.

 

Let op: bij ongeveer 50% van de vrouwen met een EUG zijn geen risicofactoren aanwijsbaar.
Vraag aanvullend naar:
  • ziek voelen, aanwezigheid van koorts;
  • mictie- en defecatiepatroon (frequentie, pijn, loze aandrang);
  • bepaling van resus-D-bloedgroep (gebeurt in principe door de verloskundig hulpverlener bij een zwangerschapsduur vanaf acht weken);
  • gebruik van medicatie;
  • contactbloedingen en risico op soa;
  • ongerustheid en beleving.

 

Indien criteria voor spoedbeoordeling ontbreken, zijn de aard en ernst van de klachten en de ongerustheid van de vrouw bepalend voor de noodzaak en urgentie van een beoordeling. Bij eerdere echoscopische vaststelling van een intra-uterien gelokaliseerde zwangerschap, kan eventueel telefonische uitleg volstaan over het te verwachten beloop.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek omvat:
  • meting van de polsfrequentie en op indicatie de bloeddruk (bij aanwijzingen van bedreigde circulatie, hevig bloedverlies, buikpijn);
  • palpatie van de buik (druk- of loslaatpijn of andere tekenen van peritoneale prikkeling);
  • vaginaal toucher (grootte, consistentie en ligging van de uterus; slingerpijn, palpabele of pijnlijke adnexen (zelden), gevoelig cavum Douglasi).

 

De aanwezigheid van slingerpijn bij een vaginaal toucher maakt een EUG waarschijnlijker. Afwezigheid van slingerpijn sluit een EUG echter niet uit. Bij een sterk vermoeden van een EUG (buikpijn, aanwezigheid van risicofactoren of peritoneale prikkeling) heeft een vaginaal toucher geen toegevoegde waarde. Dit kan dan achterwege gelaten worden.
Speculumonderzoek heeft voor het stellen van de diagnose miskraam of EUG nauwelijks toegevoegde waarde indien een vaginaal toucher is verricht en kan daarom voor dat doel meestal achterwege gelaten worden.18 Verricht wel speculumonderzoek bij de toename van pijnklachten, die bij een miskraam soms worden veroorzaakt door een weefselprop die in de cervix zichtbaar is. Wanneer deze met een korentang wordt weggenomen, nemen de klachten binnen enkele uren af. Verricht ook speculumonderzoek bij contactbloedingen (zie de NHG-Standaarden Vaginaal bloedverlies en Het soa-consult).
Mogelijk heeft de vrouw het verloren materiaal meegebracht. Bekijk dit dan macroscopisch. De meerwaarde van de beoordeling is beperkt, omdat het zelden informatie oplevert over het al dan niet compleet zijn van een miskraam. Actieve inzameling door de vrouw wordt niet aanbevolen.19

Vermoeden van een EUG

Indien bij vaginaal bloedverlies een zwangerschap nog niet met echoscopie intra-uterien is gelokaliseerd, is er een vermoeden van een EUG bij een of meer van de volgende aanwijzingen:
  • buikpijn heviger en/of anders dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie;
  • risicofactoren voor het optreden van een EUG:
      • aanwijzingen voor tubapathologie (eerdere EUG, PID, subfertiliteit);
      • eerdere tubachirurgie;
      • fertiliteitsbehandeling;
      • zwangerschap bij spiraalgebruik of na sterilisatie.
  • bij palpatie pijnlijke buik of tekenen van peritoneale prikkeling of slingerpijn bij vaginaal toucher;
  • tekenen van bedreigde circulatie (‘licht in het hoofd’, collapsneiging, snelle pols, lage bloeddruk).9

 

Bij een vermoeden van een EUG is verwijzing naar de gynaecoloog geïndiceerd (zie Verwijzing). Overleg met de gynaecoloog aan de hand van het klinisch beeld over de mate van spoed.

Aanvullend onderzoek

Zwangerschapstest

Verricht een zwangerschapstest bij onzekerheid over het bestaan van een zwangerschap. Een negatieve zwangerschapstest (een drempelwaarde van 50 IU/l of lager) sluit een EUG uit bij een vrouw met vaginaal bloedverlies en/of buikpijn. Bij een zwangerschap in een heel vroeg stadium kan de zwangerschapstest (nog) negatief zijn; het is dan zeer onwaarschijnlijk dat vaginaal bloedverlies en/of buikpijn al door een EUG worden veroorzaakt. Een zwangerschapstest kan niet gebruikt worden om bij vaginaal bloedverlies een miskraam aan te tonen of uit te sluiten of te differentiëren tussen een EUG of intra-uterien gelokaliseerde zwangerschap.20

Bepaling resus-D-bloedgroep

De verloskundig hulpverlener bepaalt bij iedere zwangere vrouw bij een zwangerschapsduur vanaf ongeveer acht weken de resus-D-bloedgroep, indien deze nog niet bekend is (zie NHG-Standaard Zwangerschap en kraamperiode). Bij een miskraam na een zwangerschapsduur langer dan tien weken krijgen resus-D-negatieve vrouwen antiresus(D)-immunoglobuline toegediend. Dit gebeurt in principe door de verloskundig hulpverlener.21 Alleen indien een vrouw (nog) geen verloskundig hulpverlener heeft, is bepaling van de resus-D-factor en toediening van antiresus(D)-immunoglobuline door de huisarts noodzakelijk.

Echoscopie

Vanaf zes weken kan een transvaginale echo betrouwbaar een intacte zwangerschap aantonen als intra-uterien foetale hartactie wordt gezien.22,23
Bespreek daarom met de vrouw bij een zwangerschapsduur vanaf zes weken de mogelijkheid om een transvaginale echo te laten verrichten. De vrouw kan er ook voor kiezen om te wachten met echoscopie tot de termijnecho (echoscopie tussen tien en twaalf weken) bij de verloskundig hulpverlener.
Transvaginale echoscopie heeft vanwege een grotere betrouwbaarheid de voorkeur boven abdominale echoscopie, die pas vanaf acht weken amenorroe een intacte zwangerschap kan aantonen. Daarnaast heeft transvaginale echoscopie als voordeel dat eventueel termijnbepaling kan plaatsvinden. Echoscopie kan worden verricht in een eerstelijns echoscopisch centrum, een verloskundige praktijk met echoscopische faciliteiten of een transmurale echoscopiefaciliteit. Indien een vrouw een indicatie heeft voor begeleiding van de zwangerschap in de tweede lijn, kan de huisarts er samen met de vrouw voor kiezen voor echoscopie te verwijzen naar de gynaecoloog.
De echoscopie wordt bij voorkeur op korte termijn (enkele werkdagen) verricht.24 Het beloop van het bloedverlies of een miskraam wordt niet beïnvloed door echoscopie.
Bespreek, afhankelijk van de uitslag van echoscopie (intacte zwangerschap of miskraam), het verdere beleid tijdens een vervolgconsult (zie Richtlijnen beleid).
Bij een zwangerschapsduur korter dan zes weken is een transvaginale echo niet zinvol, omdat foetale hartactie bij een intacte zwangerschap dan nog niet betrouwbaar vast te stellen is. Adviseer de vrouw het beloop af te wachten tot een geschatte termijn van zes weken (zie Richtlijnen beleid).

Doptone (facultatief)

Een doptone wordt door verloskundig hulpverleners gebruikt voor het aantonen van foetale hartactie bij een zwangerschapsduur vanaf twaalf weken. Bij deze zwangerschapsduur worden vrouwen meestal al verloskundig begeleid. Aangenomen kan worden dat de aanwezigheid van hartactie bij doptone een vergelijkbaar gunstige prognose heeft als hartactie bij echoscopie. Indien er geen foetale hartactie wordt gehoord met een doptone, is er indicatie voor een echoscopie.25

Evaluatie

Op grond van anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel aanvullend onderzoek stelt de huisarts een van de volgende (symptoom)diagnoses.
Indien nog geen echoscopisch onderzoek heeft plaatsgevonden:
  • vermoeden van een EUG op basis van bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek (zie kader Vermoeden van een EUG);
  • vaginaal bloedverlies in het eerste trimester van de zwangerschap; er kan niet met zekerheid vastgesteld worden of de zwangerschap intact is.

 

Indien echoscopisch onderzoek heeft plaatsgevonden en een diagnose is gesteld:
  • intacte zwangerschap;
  • niet-vitale zwangerschap;
  • complete miskraam;
  • incomplete miskraam;
  • EUG of molazwangerschap.
Daarnaast overweegt de huisarts andere mogelijke oorzaken van vaginaal bloedverlies, al dan niet met contactbloeding, zoals cervixaandoeningen of soa.
Andere mogelijke oorzaken voor buikpijn zijn bijvoorbeeld obstipatie;
urineweginfectie. Het beleid bij deze aandoeningen valt buiten het domein van deze standaard.
Missing media-item.

Richtlijnen beleid

Bij een vermoeden van een EUG op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek wordt direct verwezen naar de gynaecoloog (zie kader Vermoeden van een EUG). Bij het beleid wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen vrouwen bij wie (nog) geen echoscopie is verricht of na echoscopie een diagnose is gesteld.
Voor specifieke oorzaken van vaginaal bloedverlies (zoals een chlamydia-infectie en cervixpathologie) en buikpijn (zoals obstipatie en urineweginfecties) wordt verwezen naar de betreffende NHG-Standaarden.

Antiresus(D)-immunoglobuline

Toediening van antiresus(D)-immunoglobuline is geïndiceerd bij alle resus(D)-negatieve vrouwen die na een zwangerschapsduur van tien weken een miskraam hebben doorgemaakt. Het is in principe de taak van de verloskundig hulpverlener om dit bij voorkeur zo snel mogelijk te geven, in ieder geval binnen 72 uur na de miskraam (zie www.draaiboekpsie.nl).21 Alleen indien een vrouw (nog) geen verloskundig hulpverlener heeft, is toediening door de huisarts noodzakelijk.

1 Beleid zonder echoscopische diagnose

Vaginaal bloedverlies in het eerste trimester van de zwangerschap

Voorlichting
Bespreek de volgende punten met bijbehorende adviezen:
Kans op miskraam: het al dan niet intact zijn van de zwangerschap kan met zekerheid worden vastgesteld met transvaginale echografie vanaf een zwangerschapsduur van zes weken. Bij vrouwen met vaginaal bloedverlies bij wie nog geen echoscopie heeft plaatsgevonden, blijft bij ongeveer de helft de zwangerschap intact en krijgt de andere helft een miskraam. Kortdurend spotting komt frequent voor en lijkt niet geassocieerd met een verhoogd risico op miskraam. Zelden is er sprake van een EUG.
Beloop bloedverlies: het bloedverlies zal in een groot deel van de gevallen binnen een week stoppen, omdat de zwangerschap intact is of een miskraam in deze week plaatsgevonden heeft. Bij toenemend bloedverlies wordt een miskraam waarschijnlijker en het is over het algemeen een teken dat een miskraam snel zal plaatsvinden. Het beloop van een miskraam kan heel wisselend zijn: de ene miskraam gaat met veel meer bloedverlies en buikpijn gepaard dan de andere en meerdere miskramen bij dezelfde vrouw kunnen heel verschillend verlopen. Het uitdrijven van het zwangerschapsweefsel gaat in de regel gepaard met het verlies van wat stolsels, een matige hoeveelheid bloed en weeënachtige pijn. Soms zal de vrouw het verlies van het vruchtzakje bemerken. Omdat er soms onverwacht hevig bloedverlies kan optreden, is het wenselijk dat de vrouw geregeld heeft dat ze hulp kan inroepen.
Indien een miskraam plaatsgevonden heeft, neemt het bloedverlies sterk af of stopt het. De buikpijn verdwijnt dan ook. Spotting kan aanhouden tot een aantal weken na een miskraam.
Oorzaak miskraam: een miskraam komt frequent voor en kan gezien worden als een natuurlijke reactie op een afwijkende aanleg van de foetus. Deze is bijna altijd vlak voor de bevruchting ontstaan en wordt zelden veroorzaakt door afwijkende chromosomen bij de ouders.
Pijnstilling: bij pijnklachten kan een pijnstiller gebruikt worden: paracetamol, bij onvoldoende effect eventueel gecombineerd met een NSAID (zie NHG-Standaard Pijn).
Controle: bespreek met de vrouw wanneer ze contact moet opnemen voor een controle (zie Controles).
Werk: bespreek dat een vrouw (zo nodig) contact kan opnemen met de bedrijfsarts, bijvoorbeeld over het informeren van de werkgever.26
In aansluiting op de gegeven mondelinge voorlichting kan de huisarts de vrouw verwijzen naar de informatie over vaginaal bloedverlies in het eerste zwangerschapstrimester op de publiekswebsite Thuisarts.nl. Deze patiënteninformatie is gebaseerd op de NHG-Standaard Miskraam.
Controles
Voer een controle uit na een week, maar geef aan dat een tussentijdse controle nodig is bij:
  • hevig bloedverlies (bloedverlies dat heviger is in duur en/of hoeveelheid bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie);27
  • buikpijn (heviger en/of anders dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie);
  • koorts;
  • ongerustheid.

 

Herhaal dan het lichamelijk onderzoek (zie Lichamelijk onderzoek). Heroverweeg of er sprake kan zijn van een EUG. Beoordeel verder of voorzetting van het afwachtende beleid verantwoord is of dat echoscopie of verwijzing voor nader onderzoek of behandeling geïndiceerd is.
Controle na een week
Vraag naar:
  • aanwezigheid, duur en hoeveelheid van het bloedverlies;
  • buikpijn;
  • koorts;
  • de beleving;
  • de hinder bij dagelijkse bezigheden.

 

Overweeg afhankelijk van de bevindingen bij de anamnese (buikpijn, hoeveelheid bloedverlies) herhaling van het onderzoek van de buik en vaginaal onderzoek (zie Lichamelijk onderzoek).
Heroverweeg of er sprake kan zijn van een EUG, indien er nog klachten zijn.
Op grond van de bevindingen bij deze controle kan sprake zijn van:
  • Vermoeden van een complete miskraam

 

Indien er in de voorafgaande week veel bloed met weefsel(delen) verloren is, het bloedverlies is gestopt en buikpijn of koorts ontbreken, is er vermoedelijk sprake van een complete miskraam.
Bespreek de bevindingen met de vrouw en besteed in het gesprek aandacht aan de beleving en vragen die bij de vrouw leven.
Bespreek dat niet met volledige zekerheid te zeggen is dat de miskraam compleet is. Omdat echoscopie geen verdere consequenties heeft als het bloedverlies gestopt is en er geen andere klachten zijn, kan worden afgewacht tot de menstruatie na vier tot zes weken weer op gang komt.
Bespreek dat een zwangerschapstest enkele weken positief kan blijven, omdat het hCG geleidelijk daalt. Zie voor preconceptionele adviezen bij een actuele kinderwens de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Er zijn geen medische bezwaren tegen een nieuwe zwangerschap. Afwachten van een menstruatie vanwege termijnbepaling is niet noodzakelijk.28
Bied de vrouw en haar partner een nacontrole aan na vier tot zes weken (zie Nacontrole). Bij vrouwen met een eerdere depressie of angststoornis is mogelijk aanvullende begeleiding nodig.16
Beoordeel of toediening van antiresus(D)-immunoglobuline is geïndiceerd (zie [kader]).
  • Vermoeden van een miskraam die nog niet heeft plaatsgevonden of incompleet is, of een intacte zwangerschap

 

Indien er in de voorafgaande week niet veel bloed is verloren, het bloedverlies intermitterend is of is gestopt, kan dat duiden op een miskraam die nog niet heeft plaatsgevonden, een incomplete miskraam of op een intacte zwangerschap.
Bespreek, als de geschatte zwangerschapsduur inmiddels zes weken bedraagt, om transvaginale echoscopie te laten verrichten. De uitslag van de echoscopie bepaalt het verdere beleid (zie Beleid na echoscopisch onderzoek).
Voer opnieuw een controle uit na een week, als de zwangerschapsduur nog geen zes weken bedraagt (zie Controle na een week).
Nacontrole
Indien een complete miskraam heeft plaatsgevonden, biedt de huisarts een nacontrole aan. Vier tot zes weken na de miskraam kan de vrouw of het paar in dit consult eventuele vragen voorleggen en kan worden teruggekomen op de verwerking. Bij vrouwen met een eerdere depressie of angststoornis is mogelijk aanvullende begeleiding nodig.16 Tevens kan worden nagegaan of er nog afscheiding is en of er inmiddels een menstruatie heeft plaatsgevonden.Verricht een zwangerschapstest na minimaal vier tot zes weken bij het wegblijven van de menstruatie. Verricht bij een positieve zwangerschapstest transvaginale echoscopie. Geef bij een actuele zwangerschapswens preconceptionele adviezen (zie NHG-Standaard Preconceptiezorg).
Verwijzing
Verwijs naar de gynaecoloog bij:
  • vermoeden van een EUG;
  • hevig bloedverlies (bloedverlies dat aanzienlijk heviger is in duur en hoeveelheid bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie);
  • toenemende pijnklachten;
  • koorts.

 

Een verwijzing naar de gynaecoloog kan verder worden overwogen indien:
  • een echoscopisch onderzoek in de eerste lijn niet kan worden uitgevoerd;
  • de vrouw een medische indicatie heeft voor begeleiding van de zwangerschap.

 

2 Beleid na echoscopische diagnose

Intacte zwangerschap

Voorlichting
Bespreek de volgende punten:
Beloop bloedverlies: het bloedverlies zal meestal binnen een week stoppen. Persisteren of toename van het bloedverlies is reden om contact op te nemen met de verloskundig hulpverlener.
Verdere begeleiding: begeleiding vindt plaats door de verloskundig hulpverlener (zie de NHG-Standaard Zwangerschap en kraamperiode). Soms is er sprake geweest van een meerlingzwangerschap met een miskraam van een van de foetussen. Dit heeft geen consequenties voor het beleid.29
In aansluiting op de gegeven mondelinge voorlichting kan de huisarts de vrouw verwijzen naar de informatie over zwangerschap op de publiekswebsite Thuisarts.nl. Deze patiënteninformatie is gebaseerd op de NHG-Standaard Zwangerschap en kraamperiode.

Niet-vitale zwangerschap

Voorlichting
Bespreek de volgende punten met bijbehorende adviezen:
Beloop: toenemend bloedverlies is over het algemeen een teken dat een miskraam snel zal plaatsvinden. Het beloop van een miskraam kan heel wisselend zijn: de ene miskraam gaat met veel meer bloedverlies en buikpijn gepaard dan de andere en meerdere miskramen bij dezelfde vrouw kunnen heel verschillend verlopen. Het uitdrijven van het zwangerschapsweefsel gaat in de regel gepaard met het verlies van wat stolsels, een matige hoeveelheid bloed en weeënachtige pijn. Soms zal de vrouw het verlies van het vruchtzakje bemerken. Omdat er soms onverwacht hevig bloedverlies kan optreden, is het wenselijk dat de vrouw geregeld heeft dat ze hulp kan inroepen. Indien een miskraam plaatsgevonden heeft, neemt het bloedverlies sterk af of stopt. De buikpijn verdwijnt dan ook. Spotting kan aanhouden tot enkele weken na een miskraam.
Afweging behandelmogelijkheden: in ongeveer 60% tot 70% van de gevallen zal zonder behandeling binnen twee weken een complete miskraam plaatsvinden. In het ziekenhuis kan behandeling plaatsvinden om het beloop van de miskraam te bespoedigen [tabel 1].30-32
Oorzaak miskraam: een miskraam komt frequent voor en kan gezien worden als een natuurlijke reactie op een afwijkende aanleg van de foetus. Deze is bijna altijd net voor de bevruchting ontstaan en wordt zelden veroorzaakt door afwijkende chromosomen bij de ouders.
Pijnstilling: bij pijnklachten kan een pijnstiller gebruikt worden: paracetamol, bij onvoldoende effect eventueel gecombineerd met een NSAID (zie NHG-Standaard Pijn).
Controle: bespreek met de vrouw wanneer ze contact moet opnemen voor een controle (zie Controles bij afwachtend beleid).
Werk: bespreek dat een vrouw (zo nodig) contact kan opnemen met de bedrijfsarts, bijvoorbeeld over het informeren van de werkgever.
In aansluiting op de gegeven mondelinge voorlichting kan de huisarts de vrouw verwijzen naar de informatie over miskraam op de publiekswebsite Thuisarts.nl. Deze patiënteninformatie is gebaseerd op de NHG-Standaard Miskraam.
Afweging van afwachtend beleid of behandeling in de tweede lijn
Bespreek op basis van de informatie in [tabel 1] met de vrouw de behandelmogelijkheden: afwachtend beleid of behandeling in de tweede lijn.30-32
Het beloop van een miskraam is bij afwachtend beleid minder goed in te schatten dan bij behandeling. Het risico op hevig bloedverlies lijkt iets hoger dan bij behandeling. Er is weinig bekend over verschillen tussen de behandelopties wat betreft duur van het bloedverlies, pijn, beleving en tijd tot hervatting van de dagelijkse bezigheden.
Bespreek dat bij curettage een weliswaar klein, maar hoger risico op complicaties op kortere en langere termijn bestaat, vergeleken met afwachtend beleid of medicamenteuze behandeling.
Bespreek met de vrouw dat de behandeling door de gynaecoloog afhankelijk is van lokale protocollen en licht toe dat de gynaecoloog de mogelijkheden voor medicamenteuze behandeling of curettage bespreekt.
Informeer naar de overwegingen van de vrouw en besteed aandacht aan eventuele angsten en onzekerheden, bijvoorbeeld hoe de uitdrijving van het zwangerschapsweefsel verloopt.
Adviseer indien de vrouw geen duidelijke voorkeur heeft een afwachtend beleid gedurende een tot twee weken. Geef de vrouw tijd om de behandelmogelijkheden af te wegen en spreek op korte termijn een vervolgconsult af. Besluit, afhankelijk van de voorkeur van de vrouw, tot afwachtend beleid of verwijzing voor behandeling in de tweede lijn.
Tabel1Afwegingen bij de keuze voor afwachtend beleid of verwijzing*
Afwachtend beleidBehandeling in de tweede lijn
Medicamenteuze behandeling Curettage
Interventie Geen interventieControle bij huisarts na één en twee wekenPoliklinische toediening van misoprostol (meestal vaginaal), beloop afwachten in eigen omgevingCurettage onder lokale of algehele anesthesie, poliklinisch of dagopname
Beloop
Noodzaak voor aanvullende behandeling in ziekenhuis na twee wekenAanvullende behandeling (medicamenteus of curettage) noodzakelijk bij ongeveer 30% tot 40% van de vrouwenAanvullende behandeling (curettage) noodzakelijk bij ongeveer 20% van de vrouwenAanvullende behandeling (herhaalde curettage) noodzakelijk bij ongeveer 5% van de vrouwen
Complicaties Hevig vaginaal bloedverlies komt iets vaker voor dan bij medicatie of curettageHevig vaginaal bloedverlies komt zelden voorHevig vaginaal bloedverlies komt zelden voorEr is een klein risico (incidentie &lt 5%) op uterusperforatie, cervixlaesie, infectie en anesthesiologische complicaties
Risico’s op lange termijnGeen risico’s op lange termijn bij ongecompliceerd beloopGeen risico’s op lange termijn bij ongecompliceerd beloopRisico’s op lange termijn zijn weinig voorkomend (vroeggeboorte bij volgende zwangerschap), maar vaker dan bij afwachtend beleid of medicamenteuze behandeling, met name bij herhaalde curettageRisico op ontstaan van verklevingen in de uterus met name bij herhaalde curettage
* Het gangbare beleid wat betreft medicamenteuze behandeling of curettage in de tweede lijn kan lokaal en regionaal verschillen.
Controles bij afwachtend beleid
Bij de keuze voor een afwachtend beleid vinden controles plaats na een week en, zo nodig, nogmaals na twee weken. Een tussentijdse controle vindt plaats, als er sprake is van:
  • hevig bloedverlies (bloedverlies dat heviger is in duur en/of hoeveelheid dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie);
  • buikpijn heviger en/of anders dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie;
  • koorts;
  • ongerustheid.
    Herhaal dan het lichamelijk onderzoek (zie Lichamelijk onderzoek) en beoordeel of voorzetting van het afwachtende beleid verantwoord is of dat verwijzing voor nader onderzoek of behandeling geïndiceerd is.
Controle na een week en, zo nodig, nogmaals na twee weken
Vraag naar:
  • de aanwezigheid, duur en hoeveelheid van het bloedverlies;
  • buikpijn;
  • koorts;
  • de beleving;
  • de hinder bij dagelijkse bezigheden.
    Overweeg, afhankelijk van de bevindingen bij de anamnese (buikpijn, hoeveelheid bloedverlies), herhaling van het onderzoek van de buik en vaginaal onderzoek (zie Lichamelijk onderzoek).
Op basis van de bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek kan gedifferentieerd worden tussen een vermoedelijk complete miskraam of een die nog niet heeft plaatsgevonden of incompleet is.
Vermoeden van complete miskraam

Indien er in de voorafgaande week veel bloed met weefsel(delen) verloren is, het bloedverlies is gestopt en buikpijn of koorts ontbreken, is er vermoedelijk sprake van een complete miskraam.
Bespreek de bevindingen met de vrouw en besteed in het gesprek aandacht aan de beleving en vragen die bij de vrouw leven. Geef aan dat niet met volledige zekerheid te zeggen is dat de miskraam compleet is. Omdat echoscopie geen verdere consequenties heeft als het bloedverlies gestopt is en er geen andere klachten zijn, kan worden afgewacht tot de menstruatie na vier tot zes weken weer op gang komt. Een zwangerschapstest kan enkele weken positief blijven, omdat het hCG geleidelijk daalt.

Zie voor preconceptionele adviezen bij een actuele kinderwens de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Er zijn geen medische bezwaren tegen een nieuwe zwangerschap. Afwachten van een menstruatie vanwege termijnbepaling is niet noodzakelijk.28
Bied de vrouw en haar partner een nacontrole aan na vier tot zes weken (zie Nacontrole). Bij vrouwen met een eerdere depressie of angststoornis is mogelijk aanvullende begeleiding nodig.16 Beoordeel of toediening van antiresus(D)-immunoglobuline is geïndiceerd [kader].
  • Miskraam heeft nog niet heeft plaatsgevonden of vermoeden dat miskraam incompleet is

 

Indien er in de voorafgaande week niet veel bloed is verloren en het bloedverlies intermitterend of gestopt is, duidt het erop dat de miskraam nog niet heeft plaatsgevonden. Overleg met de vrouw of zij nog een week wil afwachten. Als besloten wordt af te wachten, spreek dan opnieuw een controle af na een week.
Verwijs, indien de miskraam na twee weken nog niet heeft plaatsgevonden, in overleg met de vrouw voor behandeling naar de gynaecoloog (zie Verwijzing). Als een vrouw het spontane beloop langer dan twee weken wil afwachten, is daar geen bezwaar tegen. 31 Spreek, als besloten wordt af te wachten, opnieuw een controle af na een week en evalueer opnieuw of de miskraam compleet is.
Indien er een vermoeden bestaat dat de miskraam incompleet is, beoordeel dan afhankelijk van de aard en de duur van de klachten of afwachten gedurende een week of verwijzing geïndiceerd is en overleg met de vrouw of ze wil afwachten. Als besloten wordt af te wachten, spreek dan een controle af na een week.
Verwijs bij persisterend, intermitterend bloedverlies of weer toenemend bloedverlies en/of aanhoudende buikpijn, voor beoordeling naar de gynaecoloog (zie Verwijzing). 33
Nacontrole
Bied, indien een miskraam heeft plaatsgevonden, een nacontrole aan. Vier tot zes weken na de miskraam kan de vrouw of het paar in dit consult eventuele vragen voorleggen en kan worden teruggekomen op de verwerking. Bij vrouwen met een eerdere depressie of angststoornis is mogelijk aanvullende begeleiding nodig.16 Tevens kan worden nagegaan of er nog afscheiding is en of er inmiddels een menstruatie heeft plaatsgevonden. Verricht een zwangerschapstest na minimaal vier tot zes weken bij het wegblijven van de menstruatie. Verricht bij een positieve test transvaginale echoscopie.20 Geef bij actuele zwangerschapswens preconceptionele adviezen (zie NHG-Standaard Preconceptiezorg).
Verwijzing
Verwijs naar de gynaecoloog bij:
  • hevig bloedverlies (bloedverlies dat aanzienlijk heviger is in duur en hoeveelheid dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie);
  • toenemende pijnklachten;
  • koorts;
  • een miskraam die na één tot twee weken niet op gang is gekomen, waarbij de vrouw niet langer wil afwachten;
  • (vermoedelijk) incomplete miskraam.33

 

Complete miskraam

Voorlichting
Bespreek de volgende punten en bijbehorende adviezen:
Beloop: indien er veel bloed met weefsel(delen) verloren is, het bloedverlies is gestopt, de buikpijn verdwenen is en er echopisch een leeg cavum uteri wordt gezien, is er sprake van een complete miskraam. Bespreek de echoscopische bevindingen met de vrouw en besteed in het gesprek aandacht aan de beleving en vragen die bij de vrouw leven. Spotting kan enkele weken aanhouden.
Geef aan dat de menstruatie na vier tot zes weken weer op gang komt. Een zwangerschapstest kan enkele weken positief blijven, omdat het hCG geleidelijk daalt. Zie voor preconceptionele adviezen bij een actuele kinderwens de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Er zijn geen medische bezwaren tegen een nieuwe zwangerschap. Afwachten van een menstruatie vanwege termijnbepaling is niet noodzakelijk.28

Bied de vrouw en haar partner een nacontrole aan na vier tot zes weken (zie Nacontrole). Bij vrouwen met een eerdere depressie of angststoornis is mogelijk aanvullende begeleiding nodig.16 Beoordeel of toediening van antiresus(D)-immunoglobuline is geïndiceerd (zie kader).

Nacontrole
Indien een miskraam heeft plaatsgevonden, biedt de huisarts een nacontrole aan. Vier tot zes weken na de miskraam kan de vrouw of het paar in dit consult eventuele vragen voorleggen en kan worden teruggekomen op de verwerking. Bij vrouwen met een eerdere depressie of angststoornis is mogelijk aanvullende begeleiding nodig.16 Tevens kan worden nagegaan of er nog afscheiding is en of er inmiddels een menstruatie heeft plaatsgevonden. Verricht een zwangerschapstest na minimaal vier tot zes weken bij het uitblijven van de menstruatie. Overleg bij een positieve test met de gynaecoloog over aanvullende diagnostiek.20 Geef bij een actuele zwangerschapswens preconceptionele adviezen (zie NHG-Standaard Preconceptiezorg).

Incomplete miskraam

Voorlichting
Bespreek de volgende punten:
Bij een incomplete miskraam is niet al het zwangerschapsweefsel uitgedreven. Bij een deel van de vrouwen zullen de zwangerschapsresten alsnog spontaan worden uitgedreven, bij een ander deel is behandeling noodzakelijk. Dat is niet te voorspellen.33
Oorzaak miskraam: een miskraam komt frequent voor en kan gezien worden als een natuurlijke reactie op een afwijkende aanleg van de foetus. Deze is bijna altijd net voor de bevruchting ontstaan en wordt zelden veroorzaakt door afwijkende chromosomen bij de ouders.
Pijnstilling: bij pijnklachten kan een pijnstiller gebruikt worden: paracetamol, bij onvoldoende effect eventueel gecombineerd met een NSAID (zie NHG-Standaard Pijn).
Controle: bespreek met de vrouw wanneer ze contact moet opnemen voor een controle (zie Controles bij afwachtend beleid).
In aansluiting op de gegeven mondelinge voorlichting kan de huisarts de vrouw verwijzen naar de informatie over miskraam op de publiekswebsite Thuisarts.nl. Deze patiënteninformatie is gebaseerd op de NHG-Standaard Miskraam.
Beoordeel, afhankelijk van de aard en de duur van de klachten of afwachten gedurende een week of verwijzing geïndiceerd is en overleg met de vrouw of ze wil afwachten. Als besloten wordt af te wachten, spreek dan een controle af na een week.

Controles bij afwachtend beleid
Bij de keuze voor een afwachtend beleid vindt controle plaats na een week. Eerdere controle vindt plaats, indien er sprake is van:

  • hevig bloedverlies (bloedverlies dat heviger is in duur en/of hoeveelheid dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie);
  • buikpijn heviger en/of anders dan bij een voor de vrouw gebruikelijke menstruatie;
  • koorts;
  • ongerustheid.

 

Indien na een week het bloedverlies is gestopt en buikpijn of koorts ontbreken, is er vermoedelijk sprake van een complete miskraam. Volg dan het beleid zoals beschreven bij ‘complete miskraam’.
Indien er geen aanwijzingen zijn voor een complete miskraam, bespreek dan opnieuw met de vrouw de mogelijkheid van verwijzing.

Verwijzing
Verwijs bij persisterend, intermitterend of weer toenemend bloedverlies en/of aanhoudende buikpijn voor beoordeling naar de gynaecoloog.33

EUG of molazwangerschap
Verwijs de vrouw direct naar de gynaecoloog voor behandeling, indien echoscopisch een EUG of molazwangerschap is vastgesteld.

Beleid bij herhaalde miskramen

Voorlichting
Het is belangrijk de vrouw goed te informeren over de oorzaken van een vroege miskraam en te benadrukken dat ook na een herhaalde vroege miskraam de kans groot is dat een volgende zwangerschap resulteert in de geboorte van een gezond kind (zie Achtergronden). Bespreek met de vrouw en haar partner dat er bij het merendeel van de paren geen verklaring wordt gevonden voor de twee of meer vroege miskramen en bespreek dat de effectiviteit van eventuele behandeling van gevonden risicofactoren beperkt of nog onbekend is.8
Informeer de vrouw over de aanvullende diagnostiek in de tweede lijn. Echoscopie zal vrijwel altijd plaatsvinden. Daarnaast kunnen op indicatie de volgende onderzoeken worden uitgevoerd:

  • bloedonderzoek naar antifosfolipidensyndroom en autoantistoffen die zich richten tegen de schildklier;
  • het verrichten van karyotypering bij de vrouw en haar partner;
  • hysteroscopie.

 

Herhaalde miskramen vormen op zichzelf geen reden tot zwangerschapscontroles door de gynaecoloog of tot (poli)klinische partus.34

Verwijzing
Overweeg een verwijzing naar de gynaecoloog, indien de vrouw twee of meer vroege miskramen heeft doorgemaakt.

Organisatie van de zorg

Bij vrouwen met vaginaal bloedverlies en/of buikpijn tijdens de zwangerschap is het belangrijk dat de zorg tussen de huisarts en verloskundige goed wordt afgestemd. Dit is met name van belang om te voorkomen dat vrouwen niet weten bij wie ze terechtkunnen, er diversiteit in diagnostiek en beleid is en om de continuïteit van de zorg te waarborgen.
Spreek daarom lokaal of regionaal af wie bij verwijzing binnen de eerste lijn of naar de tweede lijn de behandeling coördineert en aanspreekpunt is voor de vrouw. Bepalend hiervoor zijn de beschikbaarheid en de benodigde deskundigheid. Andere punten waar lokaal of regionaal afspraken over gemaakt kunnen worden, zijn: diagnostiek (echoscopie) en behandeling (afwachtend beleid of verwijzing naar de tweede lijn), toediening antiresus(D)-immunoglobuline, samenwerking en communicatie (bijvoorbeeld over verwijzen en terugverwijzen, onderlinge uitwisseling van informatie en over de begeleiding van en voorlichting aan patiënten). Deze werkafspraken tussen huisartsen en verloskundigen vragen ook om afstemming met de gynaecologen (lokaal of regionaal). Zie hiervoor de samenwerkingsafspraken in het kader.

© 2017 Nederlands Huisartsen Genootschap

Samenwerkingsafspraken
Deze landelijke afspraken zijn opgesteld in samenspraak met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV). De afspraken zijn te gebruiken als handvat voor het opstellen van lokale of regionale afspraken. Uitgangspunt is het waarborgen van continuïteit van zorg voor vrouwen met vaginaal bloedverlies en/of buikpijn tijdens de zwangerschap tijdens de eerste zestien weken van de zwangerschap. 

Literatuur

  • 1.Bij verwijzingen naar NHG-producten: zie www.nhg.org.
  • 2.Al-Ma’ani W, Solomayer EF, Hammadeh M. Expectant versus surgical management of first-trimester miscarriage: A randomised controlled study. Arch Gynecol Obstet 2014;289:1011-5.
  • 3.Ankum WM, Mol BW, Van der Veen F, Bossuyt PM. Risk factors for ectopic pregnancy: A meta-analysis. Fertil Steril 1996;65:1093-9.
  • 4.Blohm F, Friden B, Milsom I. A prospective longitudinal population-based study of clinical miscarriage in an urban swedish population. BJOG 2008;115:176-82.
  • 5.Bora SA, Kirk E, Bourne T. Do women with pain and bleeding in early pregnancy require a vaginal speculum examination as part of their assessment? Gynecol Obstet Invest 2014;77:29-34.
  • 6.Brigham SA, Conlon C, Farquharson RG. A longitudinal study of pregnancy outcome following idiopathic recurrent miscarriage. Hum Reprod 1999;14:2868-71.
  • 7.Chard T. Pregnancy tests: A review. Hum Reprod 1992;7:701-10.
  • 8.Crochet JR, Bastian LA, Chireau MV. Does this woman have an ectopic pregnancy? The rational clinical examination systematic review. JAMA 2013;309:1722-9.
  • 9.Cuisinier M, Janssen H, De Graauw C, Bakker S, Hoogduin C. Pregnancy following miscarriage: Course of grief and some determining factors. J Psychosom Obstet Gynaecol 1996;17:168-74.
  • 10.De Braekeleer M, Dao TN. Cytogenetic studies in couples experiencing repeated pregnancy losses. Hum Reprod 1990;5:519-28.
  • 11.De Graaf A, Van Gaalen R, CBS. Ouderlijk gezin beïnvloedt timing eerste moederschap. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-16juli-timing-moederschap-art.htm.
  • 12.Everett C. Incidence and outcome of bleeding before the 20th week of pregnancy: Prospective study from general practice. BMJ 1997;315:32-4.
  • 13.Franssen MT, Korevaar JC, Leschot NJ, Bossuyt PM, Knegt AC, Gerssen-Schoorl KB, et al. Selective chromosome analysis in couples with two or more miscarriages: Case-control study. BMJ 2005;331:137-41.
  • 14.Franssen MT, Korevaar JC, Van der Veen F, Leschot NJ, Bossuyt PM, Goddijn M. Reproductive outcome after chromosome analysis in couples with two or more miscarriages: Index [corrected]-control study. BMJ 2006;332:759-63.
  • 15.Franssen MT, Korevaar JC, Tjoa WM, Leschot NJ, Bossuyt PM, Knegt AC, et al. Inherited unbalanced structural chromosome abnormalities at prenatal chromosome analysis are rarely ascertained through recurrent miscarriage. Prenat Diagn 2008;28:408-11.
  • 16.Hasan R, Baird DD, Herring AH, Olshan AF, Jonsson Funk ML, Hartmann KE. Association between first-trimester vaginal bleeding and miscarriage. Obstet Gynecol 2009;114:860-7.
  • 17.Heineman MJ. Obstetrie en gynaecologie. De voortplanting van de mens. Houten: Springer Media B.V, 2012.
  • 18.Hoey R, Allan K. Does speculum examination have a role in assessing bleeding in early pregnancy? Emerg Med J 2004;21:461-3.
  • 19.Hooker AB, Lemmers M, Thurkow AL, Heymans MW, Opmeer BC, et al. Systematic review and meta-analysiof intrauterine adhesions after miscarriage: prevalence, risk factors and long-term, reproductive outcome. Hum Reprod Update 2014; 20:262-78.
  • 20.Jauniaux E, Farquharson RG, Christiansen OB, Exalto N. Evidence-based guidelines for the investigation and medical treatment of recurrent miscarriage. Hum Reprod 2006;21:2216-22.
  • 21.Lemmers M, Verschoor MA, Hooker AB, Opmeer BC, Limpens J, Huirne JA, et al. Dilatation and curettage increases the risk of subsequent preterm birth: A systematic review and meta-analysis. Hum Reprod 2016;31:34-45.
  • 22.Macklon NS, Geraedts JP, Fauser BC. Conception to ongoing pregnancy: The ‘black box’ of early pregnancy loss. Hum Reprod Update 2002;8:333-43.
  • 23.Mol BW, Hajenius PJ, Engelsbel S, Ankum WM, Van der Veen F, Hemrika DJ, et al. Should patients who are suspected of having an ectopic pregnancy undergo physical examination? Fertil Steril 1999;71:155-7.
  • 24.Mol F, Van Mello NM, Mol BW, Van der Veen F, Ankum WM, Hajenius PJ. Ectopic pregnancy and pelvic inflammatory disease: A renewed epidemic? Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol 2010;151:163-7.
  • 25.Montagnana M, Trenti T, Aloe R, Cervellin G, Lippi G. Human chorionic gonadotropin in pregnancy diagnostics. Clin Chim Acta 2011;412:1515-20.
  • 26.Mooij R, Geomini P, Bongers MY. Extra-uteriene graviditeit. Ned Tijdschr Geneeskd 2014;158:A7831.
  • 27.Moscrop A. Can sex during pregnancy cause a miscarriage? A concise history of not knowing. Br J Gen Pract 2012;62:308-10.
  • 28.Nadarajah R, Quek YS, Kuppannan K, Woon SY, Jeganathan R. A randomised controlled trial of expectant management versus surgical evacuation of early pregnancy loss. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol 2014;178:35-41.
  • 29.Nanda K, Lopez LM, Grimes DA, Peloggia A, Nanda G. Expectant care versus surgical treatment for miscarriage. Cochrane Database Syst Rev 2012;3:CD003518.
  • 30.Neilson JP, Gyte GM, Hickey M, Vazquez JC, Dou L. Medical treatments for incomplete miscarriage. Cochrane Database Syst Rev 2013;3:CD007223.
  • 31.NICE. Ectopic pregnancy and miscarriage: Diagnosis and initial management (2012). https://www.nice.org.uk/guidance/CG154.
  • 32.Nielen MMJ, Spronk I, Davids R, Zwaanswijk M, Verheij RA, Korevaar JC. Incidentie en prevalentie van gezondheidsproblemen in de nederlandse huisartsenpraktijk in 2014. Uit: NIVEL Zorgregistraties eerste lijn [internet]. 2015 [Laatst gewijzigd op 07-03-2016; geraadpleegd op 27-06-2016]. URL: www.nivel.nl/node/4309
  • 33.Nijhuis JG, Van den Berg PP. Fysische diagnostiek--auscultatie van foetale harttonen. Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:455-8.
  • 34.NVOG. Tubaire EUG, diagnostiek en behandeling (2001, in herziening). www.nvog-documenten.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&richtlijn_id=635.
  • 35.NVOG. Verloskundig vademecum (2003). www.nvog.nl/upload/files/verloskundigvademecum2003.doc.
  • 36.NVOG. Herhaalde miskraam (2007). www.nvog-documenten.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&richtlijn_id=750.
  • 37.NVOG. Antifosfolipidesyndroom en zwangerschap. Versie 2.0 (2007). www.nvog-documenten.nl/richtlijn/doc/download.php?id=798.
  • 38.NVOG. Mola-zwangerschap (2010). www.nvog.nl/sites/files/0000000103_mola-zwangerschap.pdf.
  • 39.NVOG consortium. Fertility (2016). www.studies-obsgyn.nl/home/page.asp?page_id=461.
  • 40.Nybo Andersen AM, Wohlfahrt J, Christens P, Olsen J, Melbye M. Maternal age and fetal loss: Population based register linkage study. BMJ 2000;320:1708-12.
  • 41.Olesen ML, Graungaard AH, Husted GR. Deciding treatment for miscarriage--experiences of women and healthcare professionals. Scand J Caring Sci 2015;29:386-94.
  • 42.RCOG. The investigation and treatment of couples with recurrent firsttrimester and second-trimester miscarriage. Green–top guideline no. 17 (2011). https://www.rcog.org.uk/globalassets/documents/guidelines/gtg_17.pdf.
  • 43.RIvm. Draaiboek prenatale screening. Infectieziekten en erytrocytenimmunisatie. Versie 5.0 (2016). http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Professioneel_Praktisch/Draaiboeken/Preventie_Ziekte_Zorg/Draaiboek_Prenatale_Screening_Infectieziekten_en_Erytrocytenimmunisatie_pdf .
  • 44.Sampson A, De Crespigny LC. Vanishing twins: The frequency of spontaneous fetal reduction of a twin pregnancy. Ultrasound Obstet Gynecol 1992;2:107-9.
  • 45.Sebire NJ, Thornton S, Hughes K, Snijders RJ, Nicolaides KH. The prevalence and consequences of missed abortion in twin pregnancies at 10 to 14 weeks of gestation. Br J Obstet Gynaecol 1997;104:847-8.
  • 46.Smith LF, Frost J, Levitas R, Bradley H, Garcia J. Women’s experiences of three early miscarriage management options: A qualitative study. Br J Gen Pract 2006;56:198-205.
  • 47.Van den Boogaard E, Hermens RP, Franssen AM, Doornbos JP, Kremer JA, van der Veen F, et al. Recurrent miscarriage: Do professionals adhere to their guidelines. Hum Reprod 2013;28:2898-904.
  • 48.Van Leeuwen M, Vansenne F, Korevaar JC, Van der Veen F, Goddijn M, Mol BW. Economic analysis of chromosome testing in couples with recurrent miscarriage to prevent handicapped offspring. Hum Reprod 2013;28:1737-42.
  • 49.Van Oppenraaij RH, Goddijn M, Lok CA, Exalto N. De jonge zwangerschap: Revisie van de Nederlandse benamingen voor klinische en echoscopische bevindingen. Ned Tijdschr Geneeskd 2008;152:20-4.
  • 50.Verschoor MA, Lemmers M, Wekker MZ, Huirne JA, Goddijn M, Mol BW, et al. Practice variation in the management of first trimester miscarriage in the Netherlands: A nationwide survey. Obstet Gynecol Int 2014;2014:387860.
  • 51.Wallace RR, Goodman S, Freedman LR, Dalton VK, Harris LH. Counseling women with early pregnancy failure: Utilizing evidence, preserving preference. Patient Educ Couns 2010;81:454-61.
  • 52.Wyss P, Biedermann K, Huch A. Relevance of the miscarriage-new pregnancy interval. J Perinat Med 1994;22:235-41.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen