Nieuws

Overdracht…

Gepubliceerd
8 juni 2011

Toen ik klein was, hadden wij altijd twee ‘meisjes voor hele dagen’. Vanaf 8 uur ’s morgens verdween mijn moeder in de kapsalon en dan runden die meisjes het hele gezin. Een van de twee was een volwaardige huishoudster en de ander een soort stagiaire avant la lettre. Tijdens en vlak na de oorlog hadden kinderen regelmatig luizen, door ons steevast ‘neten’ genoemd. Je kreeg dan een briefje mee van de zuster van de kleuterschool en later van de juf van de lagere school, met de mededeling: ‘Ze zijn er weer!’ Mijn moeder was daardoor altijd gealarmeerd, maar ik vond het wel een hoopvolle boodschap, een beetje zoals ik me nu voel wanneer de melding komt dat de nieuwe haring weer in het land is. Mijn moeder ontving in die tijd maandelijks een handelsreiziger aan de deur, die ze – niet geremd door overgevoelige Ajax-supporters – stelselmatig ‘ouwe jood’ noemde als hij het hart had om voor een kammetje of speldje een cent te veel te vragen. In zijn royale koffer met allerhande spulletjes ontdekte zij op een kwade dag een stalen stofkam. Ze schafte die aan teneinde de welig tierende fauna op onze hoofdjes definitief te ontmaskeren en de aldus gevangen beestjes om zeep te helpen door ze met een nagel dood te drukken op het stalen handvat. Mijn moeder demonstreerde het werktuig op het hoofd van mijn broertje. Op zijn knietjes en met zijn hoofd tussen haar knieën was hij het proefkonijn. Maar na de eerste haal met de kam veranderde het vredige tafereeltje radicaal van karakter. Mijn broertje gilde het uit van de pijn en mijn moeder liet stralend zien dat ze met die ene haal maar liefst twéé luizen had gevangen! Dat de kam droop van het bloed, omdat jongenshoofdjes in die tijd vol kraters en korsten zaten, vond mijn moeder een verwaarloosbaar detail. ‘Morgen krijgen jullie allemaal een beurt’, zei ze. ‘Ik zal het tegen de meisjes zeggen.’ Het werd een heel ritueel. Telkens als een meegebracht briefje adviseerde om de jacht weer te openen, moesten wij om de beurt bij de meisjes te biecht. Het maakte daarbij heel veel uit of Riet dan wel Willy de stofkam hanteerde, maar zij bepaalden zelf wie het klusje zou klaren en wij hadden niets te kiezen. Riet stak mijn moeder qua grondigheid royaal naar de kroon: haar vangsten waren overvloedig, maar na een week plakten al je haren nog steeds van het bloed. Willy daarentegen was een goeiige dikke lobbes. Zij had het nadeel dat ze vreselijk stonk als je vóór haar op je knieën lag, maar het voordeel dat zij zo bang was om je pijn te doen dat ze de ene luis die ze gemakkelijk had gevangen, steeds opnieuw als prooi liet zien, waarna ze aldoor net deed alsof ze die wegspoelde. Ik weet het, zachte heelmeesters zijn uiteindelijk niet de beste…

PS. Dat gedicht? Een ziekenhuisbacterie heeft voor enkele maanden uitstel gezorgd…

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen