Nieuws

Inleven…

Gepubliceerd
2 april 2009

Mijn opa had een tuinderij en ik hielp hem als kleine jongen in de zomermaanden steevast met bonen plukken. Aan één mandje bonen, waar je een halve dag over deed, hield je een kwartje over en een niet te verdragen rugpijn. Als je even rechtop ging staan om de boel weer enigszins in de juiste stand te krijgen, reageerde opa misprijzend. ‘Wat heb je? Pijn in je rug? Je héb nog geeneens ’n rug, alleen maar het plekkie waar die later moet komen.’ Volwassenen hadden toen nog niet veel op met kindergevoelens en opa was niet anders. Er was één keer een uitzondering. Mijn moeder, die 50 uur per week in haar kapsalon stond en en passant in 11 jaar tijd 7 kinderen baarde, bekocht dat met alwéér trombose in haar been. Ze lag thuis in bed en de toestand was zorgelijk. Terwijl ik bukkend de bonen plukte, zag ik, 12 jaar oud, haar steeds voor me, zoals ze stil in bed lag met van dat enge tandvlees waar het verdunde bloed met stromen uitliep. Om klokslag 3 uur begonnen de kerkklokken te luiden, in ons dorp het teken dat er iemand was overleden. Ik schrok me te pletter en keek wanhopig naar opa. ‘Ga maar gauw!’, zei die tot mijn stomme verbazing. Ik rende in één lange rush in paniek naar huis. Daar zat mijn moeder plotseling feestelijk rechtop in bed. Ze was een stuk opgeknapt, want de pastoor had ‘het scapulier’ gebracht en dat had (uiteraard) voor een wonderbaarlijke genezing gezorgd… Jammer genoeg zijn dergelijke gunstige wendingen in onze tijd zeldzaam geworden. Er zijn al priesters die niet meer in de Holocaust geloven, terwijl daar toch afdoende bewijzen voor zijn. Hoe moeilijk wordt het dan pastoors te vinden die nog met enige overtuigingskracht met zo’n wondermedaille, waarvan je niets kunt bewijzen, durven aan te komen? En als ze er al zijn: hoeveel patiënten hebben dan nog dat rotsvaste geloof van vroeger? Nadat rond de eeuwwisseling mijn 91-jarige moeder was bediend, omdat zij naar verwachting de volgende dag niet meer zou halen, keek zij, morfineblosjes op de wangen, de ziekenhuisaalmoezenier aan en zei tot diens verbijstering: ‘Ja pastoor, nou zal ik spoedig weten of jullie me al die tijd belazerd hebben!’ Dat was andere koek dan haar eerdere vertrouwen in die medaille. Niet alleen de ‘medicin’ moet ‘evidence based’ zijn. Voor veel meer aspecten van het leven geldt dat mooie praatjes niet meer voldoende zijn. Steeds meer christenen komen uit de kast als aanhanger van de evolutieleer en lijden wordt (behalve door een enkele hulpbisschop in Oostenrijk) niet langer gezien als straf van God of als een gegarandeerde methode om een zekere plaats in de hemel te verwerven. Dat betekent dat lijden nu ‘uit’ is. Daarom prijs ik mij gelukkig dat ik Nederlander ben. Je zult bijvoorbeeld maar in Italië wonen. Ja, het land is prachtig en de zon heerlijk, maar je hebt ook een premier die alle maffiapraktijken feilloos beheerst en plotseling meneer ethiek zelve wordt als een vader zijn zeventien jaar in coma liggende dochter uit haar lijden wil verlossen. ‘Zij menstrueerde nog, dus kon ze nog een kind krijgen…’ Hoe ver weg zou Balkenende moeten emigreren als hij zoiets bij ons gezegd zou hebben? Het heeft in Italië geleid tot godsdiensttwisten zoals wij die in de 19e eeuw kenden. Het valt mij altijd op (euthanasie in Italië, abortus in Amerika) hoe haatdragend en moordzuchtig de zogenaamde verdedigers van het leven zijn. Hoe weinig introspectie moeten die mensen hebben dat zij de inconsequentie van hun gedrag niet zien. In elk land komt, ondanks de strenge verboden, euthanasie voor, zonder procedures en zonder deugdelijke controlemechanismen. Ook in Nederland hoor ik natuurlijk nog wel dubieuze verhalen van nabestaanden over de laatste uren, waarmee zij in het belang van de dokters maar beter niet te koop kunnen lopen. Maar in z’n algemeenheid is onze redelijkheid en openheid rond euthanasie een zegen. Ik ga tegenwoordig vol in de aanval als ik als Nederlander in het buitenland op onze ‘onmenselijke’ euthanasiewetgeving word aangesproken. Als begeleider van een SCEN-groep maak ik steeds opnieuw mee hoe zorgvuldig en betrokken de artsen met het beëindigen van het leven omgaan. De uitwisselingen en besprekingen in deze groepen bevorderen de kwaliteit van de euthanasiepraktijk aanzienlijk. Dat komt in hoge mate door de grote bereidheid en de durf van vooral huisartsen om kritisch naar hun eigen handelen te kijken en naar de op- en aanmerkingen van anderen te luisteren. Van reflectie op je eigen handelen leer je het meest. Dat onze huisartsen daar de laatste tientallen jaren heel groot in zijn geworden, is iets om trots op te zijn. Wij hebben geen enkele reden ons beleid tegenover het buitenland te verdedigen. Integendeel: het is een prima exportproduct waar ze elders helaas vaak nog niet aan toe zijn.

Hans van der Voorthvdvoort@knmg.nl

 

 

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen